Commentaar: China: beschaafde grootmacht of ordinaire straatvechter
De ruzie tussen China en Japan over de Diaoyu of Senkaku-eilanden blijft de gemoederen bezighouden. Hier is dan ook geen sprake van een simpel grensgeschil waarbij de loop van een rechte lijn tussen twee landen voorwerp van conflict is. Nee, de onenigheid gaat over een grens die meer weg heeft van een rafelrand met diepe inkervingen in andermans territorium, en waardoor misverstanden constant op de loer liggen. Zo kan het verdedigen van eigendom zomaar het effect krijgen van een aanval op de ander, en omgekeerd.
Daar komt bij dat er ook economische belangen meespelen – vanwege rijke visgronden in de omgeving en grondstoffen in de bodem. En dat heeft tot gevolg dat al geruime tijd ook andere spelers zich op het strijdtoneel vertonen: visserijvloten en andere bedrijven.
Intussen is het daadwerkelijke strijdtoneel verschoven, wég van de eilandjes naar de straten van Chinese en –in mindere mate– Japanse steden.
Vooral de Chinezen spelen gevaarlijk spel door het mobiliseren van de straat teneinde het eigen gelijk te bekrachtigen.
Op het eerste gezicht lijkt het een handige manoeuvre, want door het toestaan van zulke straatprotesten suggereert het autoritair geregeerde China dat zijn buitenlands beleid „democratisch” gedragen wordt. Bovendien zijn de anti-Japanse protesten een nuttige uitlaatklep voor onvrede van burgers over ontwikkelingen in eigen land en over falend beleid van haar regering.
Ronduit schandalig is dat daarbij doelbewust de gruweldaden van Japanse soldaten ten tijde van de bezetting van China worden opgerakeld om zo de gemoederen extra op te jutten. De gruwelen van China’s eigen ”vader des vaderlands” Mao Zedong (waaronder miljoenen doden als gevolg van volstrekt krankzinnige socialistische experimenten) worden immers tot op de dag van vandaag verzwegen!
Aan Japanse kant is niet zozeer het mobiliseren of aanwakkeren van anti-Chinese sentimenten aan de orde, als wel het sussen ervan. Zo blijft Tokio erop hameren dat het door het aankopen van enkele eilanden erger probeert te voorkomen, omdat nationalistische heethoofden veel heftigere plannen met de eilandjes zouden hebben.
Intussen dreigt aan zowel Chinese als Japanse zijde het gevaar dat de regeringen op sleeptouw worden genomen van fel nationalistische groeperingen. Zo klinken er in China al protesten tegen de als slap gehekelde bestuurders in Peking, en in Japan is een soortgelijke dynamiek zichtbaar. Wie de schade in ogenschouw neemt die Chinese demonstranten toebrachten aan Japanse bezittingen op Chinees grondgebied, kan die Japanse verontwaardiging overigens goed begrijpen.
Schade is er ook aan Chinese kant, maar dan in de zin van zelf aangerichte reputatieschade. China, dat zich op het wereldtoneel graag wil laten kennen als een verantwoordelijk opererende grootmacht, ontpopt zich in dit conflict immers als een ordinaire straatvechter. Het zal snel en nadrukkelijk een meer diplomatieke toon moeten aanslaan, wil het dít gezichtsverlies te boven komen.