De islam: bedreigend of iets om blij mee te zijn?
Hoe ga je om met de massale aanwezigheid van moslims en met hun vaste plaats, hun moskeeën, in onze samenleving? Is die bedreigend of moeten we blij zijn met de islam, zoals vroege christenen in het Midden-Oosten dat soms waren?
Op dat soort vragen zoekt Jacob Hoekman, redacteur bij het Reformatorisch Dagblad, een christelijk antwoord aan de hand van velen die eerder over de rol van de islam hebben nagedacht. Vele hoofdpersonen uit voorbije tijden van Gods wereldwijde kerk geeft hij stem in zes hoofdstukken. Vandaar de ondertitel: ”Rode draden in de christelijke beoordeling van de islam”.
Maar hij trekt het breder. Niet alleen christelijke auteurs komen aan bod, Hoekman geeft ook informatie van wetenschappers en politieke instanties door. Het gaat hem echter niet louter om die informatie, hij probeert de islam te plaatsen en de taak van christenen jegens moslims te belichten.
In hoofdstuk 1 krijgen Syrische, Armeense en Egyptische christenen van de oosterse kerk (610 tot 1453) het woord. In een samenvatting, waarmee elk hoofdstuk eindigt, springt de auteur over op de PVV en de evangelicale visie vandaag.
Blijkens het tweede hoofdstuk over de jaren 711 tot 1517 zagen Spaanse en andere middeleeuwse geleerden een ketter in Mohammed en in zijn islamsektarisme, waardoor zij deze godsdienst binnen de christelijke –zij het afvallige– wereld plaatsten. Anders dan in het oosten werd de toon veelszins antithetisch, uitgezonderd bij iemand als Raimundus Lullus, een belangrijk Spaans schrijver, filosoof, dichter en theoloog uit de dertiende eeuw.
Belofte aan Ismaël
Veel aandacht krijgt Luther daarna en de vraag of Mohammed een (tweede) antichrist was. Reformatiestemmen verhieven zich in 1517 tot 1648 tegen Rome en tegen Mekka. Vanuit hun politieke situatie, de dreiging van het Turkse rijk, lazen Statenvertalers de Bijbel. Daniël en Openbaring werden gebruikt om de gruwelen van de eindtijd te verklaren. De islam paste daarin. Vervolgens borduurde de Nadere Reformatie (1648 tot 1800) op deze polemiek voort, van Gisbertus Voetius tot Jonathan Edwards. Moslims werden toen volgens Hoekman als ”de ander”, als heidenen beschouwd.
Pas in de jaren 1800 tot 1945 ging men hoop koesteren voor de bekering van Ismaëls zonen en kreeg men oog voor de belofte aan Ismaël (Gen. 17:18). Dit was mede te danken aan Willem Bilderdijk en Isaac da Costa. Een totaal andere benadering kwam op, waarin mededogen centraal stond. Mohammed en zijn islam werden onder invloed van de grote islamoloog Christiaan Snouck Hurgronje niet langer gedemoniseerd, al bleven antithetische geluiden in enkele zendingskringen doorklinken. Herman Bavinck stond als dogmaticus principieel open voor deze religie, stelt Hoekman, en diens opstelling werkt tot in onze tijd. Want Bavinck zag in alle godsdiensten „een werking van Gods genade.”
SGP-visie
Uit genoemde tijdvakken krijgt een tiental auteurs telkens het woord. In hoofdstuk 6 (1945 tot heden) komen maar liefst 42 personen langs, ook kerkelijke en politieke instanties. Daaruit blijkt hoezeer Hoekman zijn beknopte, helder geschreven en gemakkelijk leesbare overzicht actueel toespitst. Daarom ook beschrijft hij politieke discussies. In het bijzonder hekelt hij de theocratische SGP-visie op de islam. Deze zou volgens hem tot een ongelijkwaardige positie van moslims in de samenleving leiden. De SGP heeft naar zijn oordeel een beperkte blik op Gods Koninkrijk en zou krampachtig aan het verleden (de antithese en polemiek van de Nadere Reformatie) willen vasthouden.
In hoofdstuk 7 en 8 zoekt de schrijver een theologische richting voor een antwoord op de gestelde vragen. De islam en moslims moeten niet zoals in Reformatietijd vóór alles theologisch, maar eerst menselijk worden benaderd. Daarna past een beoordeling vanuit de Heilige Schrift. Op die manier zijn er waarheidselementen in de islam aan te wijzen, hoezeer het verzet tegen de kern van het Evangelie de islam antichristelijk maakt, of tot een religie met antichristelijke elementen. De schrijver acht een massieve bekering van de islam mogelijk als opmaat naar een massale bekering van Israël in de eindtijd.
Door de beknoptheid zijn er wel enige onnauwkeurigheden in de tekst geslopen. We noemen er enkele. Destijds zou Voetius, niet Hoornbeeck, de toon voor een blijvende gereformeerde polemiek hebben gezet. Bilderdijk en Da Costa zouden in hun taxatie gelijkgestemd zijn geweest. Maar Da Costa legde sterker nadruk op de noodzaak van bekering, terwijl Bilderdijk, evenals Groen van Prinsterer, Mohammed en zijn islam meer politiek beoordeelde.
Bavinck
Afgezien van deze details had er een scherper onderscheid gemaakt kunnen worden bij de gekozen personen, en wel tussen hun politieke en hun theologische benadering. Kuyper waardeerde immers de ethisch-politieke rol van de islam voor het Midden-Oosten. Bavinck hanteerde zijn onderscheid tussen de algemene en de bijzondere openbaring voor zijn taxatie. Uiteindelijk karakteriseerde Bavinck de islam negatief, en wel met de Bijbelse openbaring als sleutel voor de waarheid. Nog boeiender was het overzicht geworden wanneer van alle auteurs was weergegeven hoe zij vanuit de Heilige Schrift Mohammed en zijn religie taxeerden. Daarin verschilden onder anderen Hoornbeeck en Bavinck weinig.
Intussen blijft overeind staan dat dit boekje ons verder kan helpen bij het bepalen van een echt christelijke houding jegens moslims in onze buurt en hun moskeeën in onze samenleving, niet minder ook jegens de dreiging van een politieke islam van buiten onze grenzen.
Boekgegevens
”Zonen van Ismaël. Rode draden in de christelijke beoordeling van de islam”, Jacob Hoekman; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2012; ISBN 978 90 3363 186 3; 256 blz.; € 16,90.