Ouders laten zoon in gevangenis niet vallen
De wereld van de rechtspraak en het gevangeniswezen is hun onbekend. Totdat hun zoon in een bedreigende situatie een mes trekt en in de cel belandt. Voor Ans en Riko de Jong breekt een zware tijd aan, maar de band met hun kind wordt erdoor verstevigd.
Een vrijstaande woning in de Alblasserwaard. Hier leiden Ans en Riko –beiden achterin de vijftig en lid van een evangelische gemeente– met hun drie kinderen jarenlang een zorgeloos bestaan. Hun zonen en dochter gaan het huis uit en ontplooien zich. Het leven lacht hun toe.
In 2008 raakt zoon Alfred in de problemen, nadat hij samen met een compagnon een bouwbedrijf is begonnen. Al spoedig ontstaan er conflicten met zijn zakenpartner. Deze is volgens het echtpaar De Jong geregeld „zwaar beschonken” en probeert hun zoon na verloop van tijd uit de zaak te werken.
De spanningen lopen hoog op. „Alfred werd vernederd en bedreigd. Uiteindelijk kregen wij als ouders ook doodsdreigingen. We hebben dat direct bij de politie gemeld”, zegt Ans, licht gespannen, bij een kop koffie aan de keukentafel.
Na een aantal jaren escaleert de zaak. „De compagnon van Alfred had weer eens veel drank op en viel hem aan. Onze andere zoon, die net in de buurt was, kwam tussenbeide. Toen de tegenstander diens keel dichtkneep, pakte Alfred een mes dat hij in de auto had liggen. Hij zwaaide ermee en deelde één steek uit, waarbij de ander lichtgewond raakte.”
Kort daarna arriveert de politie en rekent Alfred in. Beide ouders wonen de rechtszitting bij waarin de zaak van hun zoon voorkomt. Riko: „Hij beriep zich op noodweer, omdat er sprake was van een exces. De rechter was het daarmee niet eens en noemde het gebruik van een mes buitenproportioneel.”
„Het is een feit dat hij een mes heeft gebruikt, maar de situatie is hem overkomen”, zegt Ans. Het steekt haar dat de tegenpartij –zoals ze Alfreds compagnon steevast noemt– van meet af een slachtofferrol aanneemt. Mede op basis van een uitzending van het tv-programma Brandpunt, in maart dit jaar, en het boek ”Slangen in pakken” ziet ze in hem een „levensgevaarlijke psychopaat.”
Uiteindelijk wordt Alfred in hoger beroep veroordeeld tot twee jaar cel, waarvan tien maanden voorwaardelijk. Wekelijks zoeken zijn ouders hem op in het huis van bewaring op zo’n 100 kilometer afstand. Ze ontmoeten hun zoon in een gezamenlijke bezoekersruimte, onder toeziend oog van twee bewakers.
De bezoeken –eerst een uur, later twee uur– ervaren ze als „heel zwaar.” Ans: „Elke keer moesten we zeven zwaar beveiligde deuren door om onze zoon te zien.” Riko: „We moesten alles afgeven, mochten nog geen pen of snoepje bij ons hebben. Na afloop van familiebezoek krijgen alle gevangenen een inwendig onderzoek, om na te gaan of er bijvoorbeeld geen drugs naar binnen zijn gesmokkeld. Heel vernederend.”
Ze merken hoe hun zoon onder zijn detentie lijdt. Riko: „Hij zat wel eens 23 uur per dag in zijn cel, mocht maar een uurtje luchten. Soms kon hij voor 70 cent per uur wat werk doen. Van het weinige geld dat het opleverde, kocht hij wat shag. Intussen was hij teleurgesteld in de rechtspraak en kon hij het niet verkroppen dat de tegenpartij vrij rondliep.”
Met hun bezoek, zo mogelijk samen met een van de andere kinderen, maakt het echtpaar duidelijk dat ze hun zoon „niet laten vallen.” Ans: „We wilden er voor hem zijn en wezen hem er iedere keer op dat God weet wat er gebeurd is. We hebben een Rechter met een hoofdletter R. We moeten naar boven kijken, niet naar beneden. Ontroerend vond ik dat Alfred zelf tijdens een van de zittingen tegen de rechter zei: „Ik zal voor u bidden.””
De situatie heeft veel impact op de ouders. Riko zit maanden overspannen thuis en krijgt samen met zijn vrouw begeleiding van een ggz-instelling. Veel steun putten ze uit de geregelde bezoeken van een vrijwilliger van Gevangenenzorg Nederland. Voor hun zoon betekenen de contacten met deze christelijke organisatie, naast die met een gevangenispredikant, eveneens veel.
Ans: „We hadden nog nooit van deze club gehoord, maar zagen er posters van hangen in de gevangenis en hebben gebeld. Eens in de paar weken kwam de vrijwilliger bij ons thuis. De eerste keer hebben we ons hele verhaal verteld, later ging het over de zaken die op dat moment speelden.” Riko: „Hij zei: „Zorg ervoor dat je niet in de situatie verzuipt” en adviseerde ons zaken los te laten die ons pakkie-aan niet zijn. Niet gemakkelijk, maar wel nodig.”
In hun –kleine– kerkelijke gemeente en tegenover directe buren geeft het echtpaar van meet af openheid over de detentie van hun zoon. Over de reacties en het meeleven zijn ze ronduit positief. Ans: „Tijdens de wekelijkse bidstond in de gemeente werd er elke keer gebeden voor Alfred, voor ons en de andere kinderen. Achteraf gezien voelden we ons juist op de moeilijkste momenten gedragen.”
Ook de betrokkenheid van mensen uit de straat doet haar goed. „Onze naaste buren, die heel gelovig zijn, stuurden regelmatig kaarten naar onze zoon met bemoedigende woorden en vroegen hun vrienden dat ook te doen. Bijna de hele cel van Alfred hing op den duur vol met post. Dat deed hem goed.”
Onvergetelijk is het eerste verlof van Alfred. „Hij mocht 48 uur naar huis. Zijn eigen huis was hij intussen kwijtgeraakt, dus hij kwam bij ons. Een van de andere kinderen had de tafel feestelijk gedekt. Op elk bord lag een briefje met een persoonlijke, bemoedigende boodschap. Heel bijzonder. Het was voor Alfred voor het eerst sinds maanden dat hij weer samen met anderen at.”
Die nacht slaapt hun zoon nauwelijks. Ans: „Hij genoot van de buitenlucht, de geur van het gras, en keek urenlang naar de sterren, die hij maandenlang niet had gezien. Het viel ons zwaar om hem na twee dagen terug te brengen naar de gevangenis. Vanaf dat moment mocht hij elke zes weken met verlof.”
In de zomer van 2012 wordt het einde van de detentie met gebak gevierd. Zijn broer haalt Alfred op bij het huis van bewaring, waar hij op een ochtend met een vuilniszak met zijn persoonlijke bezittingen buiten de poort wordt gezet. Ans: „Hij moet zijn leven weer op de rit krijgen, alles opnieuw opbouwen. Daar werkt hij hard aan, maar het kost tijd. Sinds kort heeft hij weer eigen woonruimte en doet hij vrijwilligerswerk. Hij is ook aan het solliciteren.”
Door de detentie van hun zoon is de band met hem verstevigd, merken Ans en Riko op. Daarentegen zeggen beiden het vertrouwen in politie en justitie te hebben verloren. Ans: „Dat vind ik het moeilijkste van alles. We moeten het niet van mensen hebben. Als we geen geloof hadden, waren we totaal onderuit gegaan. God is ons enige houvast.”
Ter bescherming van de privacy zijn de namen in dit artikel gefingeerd.
Familie gedetineerde vaak met de nek aangekeken
Een gevangenisstraf raakt niet alleen de gedetineerde, maar ook zijn familie. „Als je kind een ernstig delict pleegt, verandert je wereld van de ene op de andere dag. Er is een leven vóór en een leven ná het misdrijf”, zegt woordvoerder Hugo Bulk van Gevangenenzorg Nederland. De interkerkelijke organisatie gelooft in herstel en zet zich in voor gevangenen en tbs-patiënten, maar ook voor hun familieleden.
Ruim 530 vrijwilligers, ondersteund door een maatschappelijk werker, gaan op bezoek in de gevangenis of bij familieleden thuis. Ze bieden ouders, partners en kinderen van gedetineerden een „onbevooroordeeld luisterend oor” en praktische ondersteuning. Meestal gaan ze één keer per veertien dagen bij de gezinsleden op bezoek. „Ze zijn een maatje voor hen”, zegt Bulk. „Dit biedt de familie veel steun. Er zijn zo veel mensen –ook vrienden, familieleden, gemeenteleden– die het gezin met de nek aankijken, dat het van grote waarde is dat iemand naast hen staat, met hen meedenkt en meeleeft.”
De detentie van een gezinslid is vaak met veel schaamte omgeven. Bulk noemt het voorbeeld van een vrouw van wie de man tot een gevangenisstraf is veroordeeld. „Zij vraagt zich af: Vertel ik mijn kind dat papa vastzit? En: Zal ik het op school vertellen? Ouders zijn vaak bang dat de kinderen geplaagd worden of dat vriendjes niet meer bij hen thuis mogen komen spelen. Dat gebeurt in de praktijk ook. Daarom houden ze het vaak zo lang mogelijk geheim voor de omgeving dat hun partner vastzit.”
Vaders en moeders van een gedetineerd kind kennen hun eigen moeiten. „De weg die je doormaakt als je kind een ernstig misdrijf pleegt, is zwaar. Als eerste vragen ouders zich af hoe het zo heeft kunnen lopen. Daarbij hebben ze soms ook last van schuldgevoelens. Op welke cruciale momenten is het misgegaan en had ik dat kunnen voorkomen? Dergelijke vragen kunnen een ouder jaren achtervolgen. Velen kampen ook met schaamte over wat hun kind heeft gedaan. Ernstige misdrijven, zoals recent de Facebookmoord, krijgen in de media veel aandacht. Dit kan de schaamte vergroten.”
Ouders en ook grootouders van daders missen volgens Bulk vaak begrip vanuit de omgeving. „Sympathie voor de familie van een slachtoffer is er vanuit de maatschappij bijna altijd. Begrijpelijk, want voor hen is de situatie heel zwaar. Maar daarbij wordt vergeten dat de familie van de dader óók indirect slachtoffer is van wat hun kind heeft gedaan. Ouders zitten eveneens met vragen, worstelen met onmacht en verdriet. En kunnen daarmee vaak maar bij weinig mensen terecht.” In veel gevallen staan ouders achter de straf die hun kind krijgt opgelegd, zegt Bulk. „Ze hebben een afkeer van wat het heeft gedaan, maar de liefde voor hun zoon of dochter blijft. Ze gunnen hun kind een tweede kans en hopen dat het ook nog gelukkige momenten in zijn leven zal krijgen.”