Middeleeuwse mystiek en reformatorisch piëtisme
Titel:
”Jezus. Zien en ervaren en intens van Hem genieten”
Auteur: John Piper
Uitgeverij: Gideon, Hoornaar, 2003
ISBN 90 6067 976 8
Pagina’s: 142
Prijs: € 10,-; Titel: ”The Entrepreneurial Vocation”
Auteur: Robert A. Sirico
Uitgeverij: Acton Institute for the Study of Religion and Liberty, 2002
ISBN 1 88 0595 206
Pagina’s: 39
Prijs: ca. € 15,-.
”Zien en ervaren en intens van Hem genieten”, zo luidt de ondertitel van een nieuw boek van John Piper, ”Jezus”. Eerder schreef deze auteur ”Desiring God” (1996), in het Nederlands vertaald onder de titel ”Honger naar God” en eveneens uitgekomen bij uitgeverij Gideon, in 1998. Daarin gaat het over de ervaring en genieting van God (het christelijk hedonisme). In ”Jezus” plaatst Piper de tweede Persoon van Gods Wezen in het centrum van de belangstelling.
Het opmerkelijke is dat in de ondertitel ”Zien en ervaren en intens van Hem genieten” een aantal middeleeuwse mystieke begrippen opnieuw tot leven komen: de visio Dei (het schouwen of (geestelijk) zien van God), de experientia Dei (de ervaring van God) en de fruitio Dei (het genieten van God).
We krijgen uit de boeken die tot nu toe van John Piper verschenen de indruk dat hij een wat ’belegen’ stuk van de katholieke traditie op deze manier nieuw leven inblaast. De titels van de dertien hoofdstukken waaruit dit boek bestaat, bevestigen dat ook. Zo goed als wij zal Piper, ook gezien zijn opleiding, weten dat er rond dit thema ernstig strijd is gevoerd, zowel in de rooms-katholieke wereld (de areopagitische mystiek tegenover de navolgingmystiek) als in de protestantse wereld van het piëtisme en de Nadere Reformatie (A. Brakel sr. volgens zijn biograaf B. W. Steenbeek tegenover de Teellincks; zie P. J. Meertens over Willem Teellinck).
Het boek van Piper is, nog afgezien van de wat ’gladde’ stijl waarin het geschreven is, niet ongevaarlijk. Ook onder ons bevindt zich een belangrijk aantal mensen dat de mystiek beschouwt als een weg om zich met God te verenigen (identiteitsmystiek) op een manier waarbij de eigenheid van God en mens in elkaar vloeien op een bijbels ontoelaatbare manier. Zonder twijfel bevindt Piper zich in deze lijn, zij het dat hij niet het spoor van de middeleeuwse strijd (Bernard van Clairvaux), maar dat van het nareformatorische piëtisme (gedeeltelijk) volgt.
Kohlbrugge
Rond het Concilie van Trente (1545-1563) en in wat zich noemde het gnesiolutheranisme (het echte lutheranisme) rond 1580 speelde zich zowel in de rooms-katholieke als in de protestantse wereld een dogmatische strijd van enig gewicht af. Die ging over de vraag of je de heiligmaking en de wedergeboorte los kan maken van het geloof in Christus alleen. Vormen heiligmaking en wedergeboorte onderdeel van het geloof in Hem, en zijn zij dus Zijn werken, of gaat het -zoals veel deelnemers aan Trente meenden- om het gevolg van het geloof in Christus en is er dus sprake van een mengproduct van menselijk en goddelijk handelen?
De gedachte hieraan bleef levend doordat in het Nederlandse piëtisme de werken van de mens als onderdeel van de heiligmaking meetelden naast de erkenning dat een en ander van God en Christus uitging. In 1833 en volgende jaren werd een vinnige correspondentie tussen Hermann Friedrich Kohlbrugge en Isaac da Costa gepubliceerd over Romeinen 7:14: „Maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde.”
Da Costa verweet Kohlbrugge een soort Jesumanie in de heiligmaking (Jezus alleen voltrekt het heilswerk, ook de heiligmaking), die onbijbels zou zijn en tot niets zou leiden. Kohlbrugge op zijn beurt legde Da Costa voor: „Wat baat het u of gij al zegt dat gij gerechtvaardigd zijt door de Rechtvaardige en Heilige? Gij moet gerechtvaardigd zijn in de Rechtvaardige en Heilige. Anders gaat het met u met een ingebeelde hemel naar de hel.” Kohlbrugge wilde hiermee aangeven dat de mens slechts door voortdurend en volkomen op Christus te hopen aangenaam, rechtvaardig en heilig is in de ogen van de heilige God. Het eigen werk van de mens doet daar niet af of toe.
Ondernemers
In de Rooms-Katholieke Kerk hield (en houdt) men zich aan de uitleg van de Bijbel volgens de beginselen van de katholieke traditie. Deze maakte onderscheid tussen de rechtvaardig(mak)ing -die vooral Gods en Christus’ werk is- en de heilig(mak)ing - die het werk is van God én mens, van Christus én de mens. Zowel uit het voorbeeld van Kohlbrugge en Da Costa als uit de geschiedenis van piëtisme en Doleantie, om er enkele te noemen, wordt duidelijk dat de protestanten deze inbreng van de mens in het heil vaak hebben overgenomen en dat Abraham Kuyper en de zijnen de Standaard, Patrimonium, de AR-politiek, de VU en nog veel meer niet alleen uit Gods inspiratie, maar minstens zozeer uit het doen en laten van de mensen hebben verklaard.
Ook in de verdere afgescheiden kerken en kringen van protestantse signatuur openbaarde zich deze lijn van denken. Het hoeft ons niet te verbazen dat veel van onze reformatorische ondernemers op eenzelfde of een soortgelijke grondslag hun producten hebben gefabriceerd en dat nog doen, ook als ze zich hiervan niet bewust zijn. Voor Da Costa lag het heiligheidsstreven van zulk werk reeds verankerd in de driedeling van de Heidelberger; voor Kohlbrugge was het echter de grote vraag of werken die niet door God Zelf en door God alleen zijn gedaan, aangenaam kunnen zijn in Zijn ogen. Daar gaat het om.
ICCC
Nu zal een protestant in zulke zaken niet graag aanleunen tegen de rooms-katholieke leer. Dus zocht men -onder voortdurende kritiek van de SGP op Rome, de leer van Rome en die protestanten die zich als A(nders) R(ooms) ontpopten- enige luwte bij de liberalen. Al ging men met wat thans de VVD heet politiek en organisatorisch niet in zee, men koos wel vaak voor een liberale houding inzake het arbeidsvraagstuk, de productie, de vrije markt, het onderwijs en de politieke vragen, daar waar de houding van Kohlbrugge en anderen in het Réveil als te knellend werd ervaren en te veel ging kosten. Is onze positie hierin juist?
Intussen is er een derde beweegreden gekomen om de roeping van een ondernemer serieus te nemen. Die komt van evangelische zijde. In de kringen van de International Christian Chamber of Commerce (ICCC) -de Internationale Christelijke Kamer van Koophandel; niet te verwarren met de ICCC van Maclntire- ontwaakte in de jaren zestig en zeventig het bewustzijn dat de satan na alle troeven die hij vergeefs tegen het Evangelie heeft uitgespeeld, ten slotte zijn tanden in de economie zet en deze wil misbruiken als een afweermiddel tegen het Evangelie. Bij dit alles was er een slagwoord in het geding, dat luidde: De strijd tussen Christus en de antichrist spitst zich in de laatste tijden toe op de economie.
Ik zeg niet dat ik het hier in alle opzichten mee oneens ben. Maar er zitten wel haken en ogen aan deze stelling. Stel nu eens dat de satan inderdaad via de economie zijn laatste en grootste aanval op het christendom richt, waar blijven wij dan met ons gereformeerd-liberaal handelen en zakendoen? Welke positie nemen wij in deze wereld in? Hoe luidt voor ons het advies dat een vriend van Kuyper deze op een avond meegaf: Je moet ophouden met iets te doen, je moet God laten werken?
Is het juist niet de houding van ”laat lopen” (laissez faire, laissez passer) geweest die velen van onze ondernemers heeft doen besluiten tot een liberale houding? En is zo ons handelen God aangenaam? Hoe leef ik geheel en alleen van het Zijne in déze wereld?
Compromis
De laatste tijd is het begrip compromis buitensporig veel gevallen via de media en in de politieke wedloop rond een nieuw kabinet in Nederland. Waar blijven wij, reformatorische mensen, te midden van de compromissen die wij sluiten binnen een verenigd Europa? Waarom werd bij de stichting van de Europese Gemeenschap nauwelijks iets gehoord over -laat staan: tegen- de voorgenomen vereniging van Europa, terwijl het toen reeds duidelijk was dat de ’arme landen’ in Europa hiervan gingen profiteren en de ’rijke landen’ zoals Nederland het gelag zouden betalen? Zijn we niet in deze valkuil terecht gekomen en hebben we daaraan niet onze vis, onze landbouwproducten en bijna ook onze transportmogelijkheden verloren?
Dat zijn de grote vragen die in de titel van Sirico’s boekje ”The Entrepreneurial Vocation” (de roeping van de ondernemer) zitten. Hij begint door vast te stellen dat het nu de tijd is voor godsdienstige instituten en voor leidinggevenden om het ondernemerschap te gaan behandelen als een „worthy vocation” en een „sacral calling” (een waardige roeping en een heilige roeping). Op grond van wat ik boven schreef over de rooms-katholieke visie op de heiligmaking, ben ik het niet met Sirico eens. Maar inzake de verhouding van kerk en maatschappij ben ik het helemaal met hem eens!
Een van de zonden van de kerk is, meent Sirico, de aanval op bezittenden en bankiers. In dit verband voldoet volgens hem de vrijemarkteconomie om de armoede van de armen weg te nemen. Het fabeltje van de rijken die alsmaar rijker worden en de armen die alsmaar armer worden, gaat dus volgens hem niet op. Volgens ons evenmin. Maar wat komt ervoor in de plaats?
Urk
Sirico refereert aan een conferentie waar een protest van een aantal priesters aan de orde was. Toen hun het ongerijmde van hun visie onder de neus werd gewreven, repliceerden zij dat, hoewél zij zagen (sic) dat het kapitalisme welvaart verspreidde, tóch de gedachte bij hen bleef postvatten dat het kapitalisme een immoreel systeem is!
Sirico vraagt zich terecht af, waar dit soort onzin vandaan komt. En wij vragen het ons met hem af. Hoe is het mogelijk dat van het merendeel der Nederlandse kansels soortgelijke leuterverhalen als Evangelie verkondigd worden? Ze zouden op Urk in zo’n geval de vraag stellen: Woar zit joen verstaand? Is dit de grote les van het socialisme?
Eén oorzaak is volgens de auteur het overweldigend gebrek aan enige economische training bij ongeveer alle priesterseminaries. Als protestants theoloog wil ik betuigen dat hetzelfde geldt voor nagenoeg alle predikantenopleidingen. In een aparte paragraaf spreekt Sirico over de praktische splitsing tussen godsdienstige leiders en ondernemers. Om een economisch evenwicht te bewaren moet de geestelijkheid allereerst de interne werking van de markteconomie weten.
Een tweede oorzaak, aldus Sirico, is te zoeken in de levensomstandigheden van veel geestelijken, die rondweg zo arm zijn en zich in zo armoedige omstandigheden bevinden, dat ze zich als vanzelf tegen elke vorm van kapitalisme verzetten. Hiertegenover staat de ondernemer die (blz. 13) onder alle omstandigheden ook het welzijn van zijn medeburgers op het oog zou hebben. Dat laatste waag ik te betwijfelen.
Ook de hieruit bij Sirico voortvloeiende gedachte dat de ondernemers de bron zijn van meer sociaal en geestelijk goed dan gewoonlijk toegegeven wordt, is voor mij en, naar ik aanneem, anderen niet zeer waarschijnlijk. In de goedheid van de mens geloof ik ook naar die kant niet.
Kohlbrugges vraag blijft over: Is het menselijke doen en laten van zichzelf uit voor God aangenaam? De boeken van John Piper leren ons waar het menselijke doen en laten buiten God ons brengen. Laten we de les ter harte nemen en bezien waar de belijdenis dat de hele heilig(mak)ing Gods en Christus’ werk is en behoort tot het geloof, ons brengt, en trachten met elkaar deze zaken te doordenken.