Cultuur & boeken

„Ik wilde zekerheid verkrijgen”

Titel:

J. C. Karels Titel: ”Descartes. Biografie” Auteur: Geneviève Rodis-Lewis, uit het Frans vertaald door Ronald Kuil en J. M. M. de Valk Uitgeverij: Klement, Kampen 2003 ISBN 90 77070 24 9 Pagina’s: € 38, 50.
10 September 2003 13:49Gewijzigd op 14 November 2020 00:33

”Descartes. Biografie”
Auteur: Geneviève Rodis-Lewis, uit het Frans vertaald door Ronald Kuil en J. M. M. de Valk
Uitgeverij: Klement, Kampen 2003
ISBN 90 77070 24 9
Pagina’s: € 38,50. De geschiedenis heeft Descartes tot icoon van onafhankelijk, autonoom denken gemaakt. Er is ook een gelovige Descartes, leert de biografie van Geneviève Rodis-Lewis. Een man die op bedevaart naar Loreto gaat en die belijdt „de godsdienst van mijn voedster” te hebben.

Zelfs leerlingen die niet meedoen in de les kennen de beroemdste zin uit de westerse filosofie: ”cogito ergo sum”, ik denk, dus ik ben. En bijna iedereen weet dat die stelling is bedacht door de zeventiende-eeuwse filosoof René Descartes (1596-1650), als het zekere resultaat van een weg van consequent getwijfel.

Descartes, als jongeling verliefd op een loensend meisje, ontdekte zo veel verschillende meningen onder theologen en filosofen dat hij niet wist wie hij nog mocht geloven. Om aan die onzekerheid een eind te maken, besloot hij -tijdelijk, als experiment- alles in twijfel te trekken, „ten einde na te gaan of er daarna nog iets zou overblijven waarvan ik mocht geloven dat het volledig onbetwijfelbaar is.” Zo komt hij ertoe te doen „alsof alles wat mij ooit voor de geest was gekomen, niet meer waarheid bevat dan een bedrieglijke droom”, schrijft hij in zijn verhandeling over de methode (1637), die leest als een goede roman. „Niet dat ik wilde doen als de sceptici, die slechts twijfelen om te twijfelen en een eeuwige besluiteloosheid voorwenden, integendeel, mijn enige bedoeling was om zekerheid te verkrijgen en onder drijfzand en modder rots en leem terug te vinden.”

Zijn kritische houding heeft Descartes wereldfaam bezorgd. Hij werd de onbetwiste pionier van het moderne denken.

Onder de beste portretten die van hem bewaard zijn gebleven, is die van Frans Hals. De ogen van Descartes peilen, onderzoeken, zijn blik domineert en dringt zich op, nodigt tegelijk uit mee te denken. Een vreeswekkende man om tot meester te nemen, alsof hij zegt: Daar heb je weer iemand die zich gaat vergissen.

Fabel
Deze revolutionaire filosoof heeft een bekwaam biografe gevonden in Geneviève Rodis-Lewis, internationaal erkend Descartes-specialiste. Haar biografie verscheen in 1995, werd bekroond met de Grand Prix van de Académie Française en kent vertalingen in het Engels, Spaans, Portugees en Japans. Na acht jaar is er nu de Nederlandse editie van uitgeverij Klement uit Kampen.

Het boek van Rodis-Lewis is een gerijpt product, resultaat van jarenlang onderzoek in Descartes’ oeuvre. Ze onthult nieuwe documenten en corrigeert eerdere biografen, zoals Dimitri Davidenko, die in zijn ”Descartes le Scandaleux” (1988) de filosoof opvoert als een „oproer en rebellie kraaiende randfiguur, fameuze losbol, professionele kansspeler”, of P. Frederix, die het cartesianisme veroordeelt als „een van de onzinnigste ondernemingen in de hele geschiedenis van de filosofie.” Met dergelijke beeldvorming rekent ze resoluut af.

Descartes was altijd met verschillende projecten bezig, zodat het een lastige opgave is de ontstaansgeschiedenis van zijn werk in beeld te brengen. Rodis-Lewis maakt deze echter op intelligente manier inzichtelijk. We zien de denker bezig met zijn verhandeling over de methode (1637), door Descartes bestempeld als een fabel over zichzelf, maar naderhand beschouwd als het startschot van de moderne filosofie; met zijn ”Meditaties” (1641), een samenvatting van zijn gedachten, waarin Descartes zijn nieuwe metafysica bespreekt, ingaat op de complexe relatie tussen lichaam en ziel en bewijzen levert voor het bestaan van God en de materiële dingen; of met zijn verhandeling over de passies (1649), waarin hij koningin Christina van Zweden leert hoe ze met haar emoties kan omgaan.

Aristoteles
Descartes denkt, leeft en schrijft in de eerste helft van de zeventiende eeuw, de tijd van de grote godsdienstoorlogen tussen rooms-katholieken en protestanten. Van zijn moeder, die overlijdt voordat René een jaar oud is, erft hij de bleke gelaatskleur en een droge hoest. Zijn vader lijkt niet al te veel begrip te hebben gehad voor de pientere knaap, maar gelukkig vindt hij een betere vader in de pater van het jezuïetencollege La Flèche in Anjou (Midden-Frankrijk), waar Descartes zeven jaar onderricht ontvangt. Vanwege zijn zwakke gestel mag hij, anders dan zijn kornuiten, ’s middags op bed blijven liggen en zich overgeven aan overpeinzingen.

Plezier had ik vooral in de wiskunde, oordeelt Descartes over zijn schooljaren. Zijn bijdrage aan dit vak is volgens Rodis-Lewis de meest blijvende verdienste van Descartes. Als hij later begint na te denken over een betrouwbare methode van kennisverwerving, wordt die uitgewerkt op basis van een wiskundig model.

Descartes merkt dat in de scholastieke argumentatieleer meningen van verschillende geleerden tegenover elkaar worden gezet, en dat de uitslag vervolgens wordt bepaald door een dominante autoriteit, vaak Aristoteles. Zelf weigert hij echter knopen door te hakken ten aanzien van tegengestelde meningen, in naam van een betwistbare autoriteit. Immers, de waarheid doet zich vanzelf gelden. „Ik was geneigd alles wat niet waarschijnlijk is, als onwaar te beschouwen.”

Rust en vrijheid
Op een zeker moment besluit hij daarom geen boeken meer te lezen, maar uitsluitend bij zichzelf en bij het ”boek van de wereld” te rade te gaan. Descartes sluit zich af van sociale contacten en sluit zich op in de eenzaamheid. Hij verdraagt het niet gestoord te worden als hij in gedachten is verzonken. Zijn vriend Le Vasseur sluipt een keer naar de kamer van Descartes, kijkt door het sleutelgat en ziet hem op bed liggen. Hij observeert hem een halfuur. De filosoof richt zich soms half op om wat te schrijven en gaat dan weer liggen.

Het is dus in Descartes’ geest als Rodis-Lewis niet bezwijkt voor de verleiding al zijn kennissen op te sommen: alleen de belangrijkste die iets duidelijk maken over zijn karakter, zijn verwerkt. Wat de Republiek betreft zijn dat bijvoorbeeld Isaac Beeckman, Gisbertus Voetius en Constantijn Huygens. Met die laatste voert Descartes een spontane en hartelijke briefwisseling. Huygens prijst zijn vriend als een man „die verheven is boven alle achting die men hem zou willen bewijzen” en als een universeel denker die beschikt over een „vrijmoedigheid die zo weinig bedorven is door het keurslijf van de omgangsvormen.”

Een groot deel van zijn leven, van 1628 tot 1649, verblijft Descartes in de kleine maar machtige Republiek aan de zee. Daar vindt hij de rust en vrijheid waar hij zo naar snakt. Rust die overigens verstoord wordt door een intellectueel toernooi met de calvinistische dominees, die in hem een gevaarlijk vrijdenker herkennen en zijn ideeën beschouwen als een vergiftiging van de gezonde leer.

Leider van het verzet is de Utrechtse theologieprofessor Voetius. Deze beklaagt zich over het naïeve karakter van Descartes’ mechanistische wereldbeeld, dat volgens hem onvolledig is. Hij verdedigt het aristoteliaanse idee dat er een ”substantiële vorm” van alle dingen bestaat. Wie, zoals Descartes, beweert dat wereld zich als een machine gedraagt, vertelt nooit het hele verhaal, aldus Voetius.

Achter de ongemeen felle controverse gaan diepgaande theologische verschillen schuil. Christelijke denkers hadden zich eeuwenlang herkend in Aristoteles’ beschrijving van de natuur als een geheel van actieve en doelmatige individuen. Die overtuiging vonden ze bevestigd in de Bijbel, waarin staat dat God de dingen schiep „naar hun aard.” Als de wereld een machine is, wie zorgt er dan voor de activiteit? Voetius beschuldigt Descartes zelfs van atheïsme, vanwege zijn buitensporige twijfel. Door Voetius’ toedoen wordt het werk van Descartes in Utrecht verboden.

Inquisitie
De intrigerendste vraag in deze biografie is precies die naar de coherentie tussen geloof en rede, tussen theologie en filosofie, in het oeuvre van Descartes. Als bestrijders direct de geur van smeulend atheïsme ruiken, als niemand minder dan Pascal Descartes een deïst noemt die God alleen nodig heeft om het wereldgebeuren in gang te zetten, als Descartes algemeen als medeplichtig wordt beschouwd aan de mechanisering van het wereldbeeld, word je vanzelf benieuwd naar zijn religieuze overtuiging. Heeft híj het denken niet losgerukt van autoriteit, gewoonte en kerkelijk gezag? Was hij het niet die de mens een „ding dat denkt” noemde, de wereld een machine en dieren automaten? Verwerpt hij niet elke idee of stelling die niet ”helder en duidelijk” is?

Dat is inderdaad het algemene beeld dat van Descartes bestaat, maar voor een compleet verhaal dient ook zijn godsdienstige overtuiging erbij betrokken te worden, toont Rodis-Lewis aan.

Descartes is verbaasd over alle tegenstand, hij lijdt onder de vervolgingen en de „kwaadaardige polemieken” in de Republiek. Levert hij juist geen extra godsbewijzen aan, waarmee zijn moederkerk, de rooms-katholieke, haar voordeel kan doen? Is zijn werk niet bedoeld als wapen in handen tegen atheïsten? Heeft hij zijn ”Meditaties” juist daarom niet eerst laten circuleren en ter goedkeuring aan de theologen van de Parijse Sorbonne voorgelegd?

Over de tegenstand in zijn rustieke denkoord is hij teleurgesteld. In de Republiek heeft men meer respect voor de baard, stem en wenkbrauwen van theologen dan voor rechtschapenheid en deugdzaamheid, klaagt hij tegenover prinses Elisabeth van de Palts, met wie hij correspondeert. Descartes voelt zich onderworpen aan „een strengere inquisitie dan er in Spanje ooit is geweest.”

Natuurlijk weet Rodis-Lewis genoeg over Descartes om de dubbelzinnigheid van diens denken te erkennen - een dubbelzinnigheid waarover ook vandaag nog het laatste woord niet is gesproken. Daartoe behoort echter niet de beschuldiging van atheïsme. Juist de „duidelijke scheiding tussen rede en geloof” van Descartes brengt hem er ten diepste toe „de traditie die hij als kind ontvangen had, te aanvaarden”, betoogt ze. In zijn visie gaat de openbaring de rede te boven. Hij buigt voor de mysteries van de schepping uit het niets en de Mens-God Jezus. „De filosofie is het steunpunt voor het geloof dat in de kindertijd ontvangen is; zij legt stevige grondslagen voor dat geloof. Descartes erkent dat de grenzen van het rationele weten door het geloof worden aangevuld.”

Vanuit die optiek pleit de schrijfster ervoor een grotere waarde toe te kennen aan de cartesiaanse metafysica als constitutief voor Descartes’ denken, en niet maar als een noodzakelijke ’stopper’.

Belangrijke regel
Als lezer weet je je bij Rodis-Lewis in vertrouwde handen. Haar stijl leest prettig, haar oordeel is genuanceerd en haar boek een zinvolle relativering van de goddeloze die Descartes heet te zijn.

Ik wil hier ook herinneren aan wat dr. R. van Woudenberg enkele jaren geleden in deze krant schreef bij de recensie van Descartes’ uitgelezen werk. Hij bestempelde de filosoof zelfs als mogelijke apologeet van het christelijk geloof. Want het christelijk geloof is volgens Descartes ondenkbaar zonder geloof in het bestaan van de ziel. En zijn veel gesmade dualisme tussen lichaam en geest beoogt mede overeind te houden dat de mens niet identiek is aan zijn lichaam, zoals materialisten stellen, maar dat hij, anders dan vliegen of mieren, „na dit leven iets te hopen of te vrezen” heeft.

Aan de benaming apologeet zou ik overigens moeten wennen (die reserveer ik liever voor zijn grote intellectuele evenknie, Blaise Pascal), maar dat neemt niet weg dat het goed is te beseffen dat ook Descartes echt niet alleen over God spreekt in zoverre de rede dat toelaat. „Als een belangrijke regel moet in ons geheugen ingeprent worden dat de dingen die ons door God zijn geopenbaard als de meest zekere van allemaal moeten worden aangenomen. Ook al schijnt het meest heldere en evidente licht van de rede ons misschien iets anders te suggereren, moet toch alleen aan de goddelijke autoriteit geloof worden gehecht - eerder dan aan ons eigen oordeel.”

Werk van Descartes is in het Nederlands gepubliceerd door uitgeverij Boom, Amsterdam. De briefwisseling tussen Descartes en Elisabeth van de Palts verscheen bij uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer