Harm Jansen, 50 jaar organist, balanceert op de bal
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Vandaag organist-dirigent Harm Jansen uit Hattem.
Hij was er vroeg bij. Op z’n elfde speelde Harm Jansen z’n eerste kerkdienst, op z’n vijftiende ging hij naar het conservatorium, op z’n twintigste deed hij examen docerend musicus. Twee jaar later kon hij het diploma uitvoerend musicus halen, maar zijn orgelleraar, Arie J. Keijzer, vond hem te jong. „Hij hield mij daarom een jaar langer op les.”
Inmiddels is Harm Jansen 61, dus viert hij z’n vijftigjarig jubileum als organist. Op zaterdagmiddag 6 oktober staat hij erbij stil tijdens een concert in zijn Grote of Andreaskerk in Hattem. „Ik denk eraan het programma te beginnen met een Johan de Heerlied. Enkele zangers rond het harmonium, zoiets. Lijkt me mooi. Ik stam uit de psalmencultuur. Zingen op hele noten in de dorpskerk van Wezep, mijn geboorteplaats.”
Behalve organist is Jansen dirigent van het door hem zelf opgerichte Cappella Neerlandica en doceert hij sinds z’n 23e orgel aan het conservatorium in Zwolle. „Daar was ik best trots op; zo jong en dan al conservatoriumleraar. Tegelijk vond ik het doodeng. Sommige studenten waren bijna net zo oud als ikzelf.”
1. De Andreaskerk in Hattem is een droomplek voor mij als musicus.
„Absoluut. Het is een prachtige kerk. Precies goed van formaat. Niet te klein, niet te groot. Een mooie galm: vier seconden. Lang genoeg om er als organist geen last van te hebben. Ik heb zondags tijdens het zingen altijd goed contact met de gemeente. De kerk telt twee fraaie orgels: een 16e-eeuws koororgel in middentoonstemming en een Frans georiënteerd hoofdorgel van Loret/Flentrop. Beide orgels bezitten zingende prestanten en ronde fluiten. Na de restauratie van het koororgel, in 1981, kreeg ik zelfs het ”Gesellschaft der Orgelfreunde”, ruim 300 man, op bezoek. Zo bijzonder vonden ze het instrument. Het koororgel klinkt intens, niet vrijblijvend. Het heeft een ziel en is bij uitstek geschikt voor oude muziek. Soms begin ik de dienst zondagsmorgens op het koororgel. Tijdens de preek verkas ik dan naar het hoofdorgel. Ik houd van afwisseling.”
2. Mijn studenten op het conservatorium in Zwolle hoeven geen kopie van mij te worden.
„Het is onmogelijk er een kopie van te maken. Elke student heeft zijn eigen muzikale afkomst. De een stamt, net als ik, uit de psalmencultuur. De ander is gepokt en gemazeld in het gregoriaans. Iedere musicus moet zijn eigen stijl ontwikkelen. Probeer daar als docent in mee te gaan. Je hoort het onmiddellijk als iemand iets van een ander overneemt. Ik probeer mijn studenten breed op te voeden. Iemand die graag Bach speelt, krijgt juist romantiek voorgeschoteld, en andersom. Zelf ging ik met de ”acht kleintjes” van Bach en de toccata’s van Widor en Dubois op zak naar het conservatorium. Ik was er toen niet aan toe om Sweelinck te spelen. Dat heb ik moeten leren. Ik heb me nooit vastgelegd op een bepaalde stijl. Ik speel graag oude muziek, maar Bach, Franck, Vierne, Messiaen zijn ook allemaal fantastisch om te doen. In mei gaf ik een concert in Parijs. Geweldig om te ervaren hoe de Frans-romantische muziek op zo’n Cavaillé-Collorgel daar tot haar recht komt. Ik vind het belangrijk dat mijn studenten leren spelen vanuit de juiste puls. Sommigen moet ik eerst leren in de maat te spelen, omdat ze alle kanten uitschieten. Muziek maken is een verhaal vertellen, maar dat verhaal moet wel kloppen. De luisteraar, ook de niet muzikaal ontwikkelde, hoort of het klopt.”
3. In Zwolle heb ik de terugloop van de orgelopleiding van dichtbij meegemaakt.
„Er waren te veel orgelstudenten in de jaren tachtig. Ze verdrongen elkaar op de arbeidsmarkt. Velen zijn toen de muziek uitgegaan en ander werk gaan zoeken. Ik heb komend jaar een orgelklasje van vijf studenten. Dat is al meer dan vorig jaar. Ik krijg nu de heel gemotiveerde mensen op les. Mensen die zeker weten: ik wil orgel spelen, organist worden. Ze volgen de keuze van hun hart. Dat heb ik destijds ook gedaan. Als boerenzoon lag het niet voor de hand dat ik de muziek in zou gaan. Maar gelukkig kreeg ik de kans van m’n ouders. Je moet je ziel niet tekortdoen. Ik verwacht dat het studentenaantal niet verder zal teruglopen, maar zich zal stabiliseren. Dat wordt evengoed een probleem. Ondanks de leegloop van de kerken komen we organisten tekort. Voor de grotestadskerken met de monumentale orgels zullen altijd wel spelers te vinden zijn, maar voor de kleinere kerken zie ik het somber in.”
4. Het conservatorium in Zwolle moet altijd opboksen tegen de grote concurrenten in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam.
„Die hebben veel buitenlandse studenten; Zwolle niet. Maar of het niveau hier minder is? Ook Zwolse studenten hebben orgelconcoursen gewonnen. Ik zie vaak dat studenten hun bachelor, het oude diploma docerend musicus, in Zwolle halen en voor hun master, het diploma uitvoerend musicus, naar een conservatorium in het westen gaan. Ik begrijp dat wel. Ze willen opgenomen worden in een groter, internationaal geheel. Sommige studenten kiezen juist bewust voor kleinschaligheid. En Zwolle heeft al jaren goede contacten met andere muziekinstituten, ook over de grens.”
5. Niets is mooier dan met mijn koor Cappella Neerlandica 16e-eeuwse Maria-antifonen zingen.
„Het gregoriaans is de basis van alle kerkmuziek. Daarom vind ik dat alle orgelstudenten in hun eerste jaar gregoriaans moeten leren zingen. Als je dat goed kunt, klinkt het heel intens. Maar ik zing met Cappella Neerlandica niet alleen gregoriaans. Ook psalmmuziek van Claude le Jeune, Orlando di Lasso. Zeven-, achtstemmig als het moet. En op verzoek van de IKON heb ik met dit koor een mis van Marius Monnikendam uitgevoerd en op cd gezet.”
6. Door bezig te zijn met vocale muziek ben ik mooier orgel gaan spelen.
„Dat klinkt misschien iets te ambitieus, maar ik ben wel anders gaan spelen. Logischer, meer op de adem.” Jansen demonstreert op de piano met een koraalzetting van Psalm 118 wat hij bedoelt. „Ik moet bij de nieuwe regel niet te laat, niet te vroeg, maar precies op tijd komen. Dat geeft rust. Ik zeg vaak tegen orgelstudenten: Zing dat thema eens. Of dirigeer het. Maak een vloeiende beweging, denk vanuit de vocaliteit. Als dat in orde is, zijn er wat interpretatie betreft vaak meerdere mogelijkheden. Ik heb met een ander koor, Musica Vocalis, de Hohe Messe van Bach gezongen. Een buitengewoon moeilijk werk. Dat kun je alleen uitvoeren met geschoolde stemmen, anders kom je er nooit doorheen. Maar wat bleek? Op de koralen moesten we het meest studeren om de juiste vloeiende beweging te krijgen. Dat bleek zo eenvoudig niet.”
7. Na mijn pensioen ga ik me toeleggen op het schrijven van koraalbewerkingen voor orgel.
Jansen wijst naar de kast. „Daar staat een map met schetsjes van voorspelen. Ik heb in de loop der jaren veel opgeschreven, maar moet het uitwerken. Ik ben geen componist, dus verwacht van mij geen stroom aan bladmuziek.”
8. Improviseren laat ik graag aan anderen over.
„Tijdens kerkdiensten improviseer ik alles, maar ik heb geen ambitie om aan bijvoorbeeld het improvisatieconcours in Haarlem mee te doen. Uiteraard volg ik dat wel. Veel tijd besteed ik aan het bijhouden van mijn speeltechniek. Ik begin elke ochtend met twintig minuten pianospelen. Ook doe ik elke dag oefeningen op de skippybal. Met m’n knieën erop en dan proberen in balans te blijven. De basis moet goed zijn. Bij het spelen, maar ook bij het dirigeren. Ik heb vroeger eindeloos geoefend met droog slaan. Tot aan tafel toe. Dan moesten de kinderen ”tik” zeggen op mijn inzet.”
9. Er worden in ons land te veel orgelconcerten gegeven.
„Iedere organist kan een kerk huren en een concert geven. Maar dat is niet altijd even interessant. Aan de andere kant: er zijn zo veel mooie orgels in ons land. Die moeten wel bespeeld worden. Deze zomer speelde ik in Lochem. Er zaten ruim honderd mensen. Dat is tegenwoordig niet slecht, zeker niet voor een marktconcert overdag. Daarna had ik een avondconcert in Elburg: 37 bezoekers. Is dat demotiverend? Als je alleen naar het aantal kijkt wel. Maar het publiek luisterde aandachtig. Dat heb ik soms liever dan meer mensen en onrust in de kerk.”
10. Muziek…
…„geeft de essentie van het leven weer, vertolkt de diepste emoties die een mens kan voelen. Ik ervaar dat het sterkst als ik gemeentezang begeleid. Dat is zoiets groots. Soms speel ik een dag niet. Dan ben ik te moe. Ook als muzikant heb je rustperiodes nodig; energie is begrensd.”
Levensloop Harm Jansen
Harm Jansen studeerde orgel, piano, kerkmuziek en directie aan de conservatoria van Zwolle en Rotterdam. Tevens studeerde hij muziekwetenschappen aan de Universiteit van Utrecht.
In 1974 behaalde hij het solistendiploma orgel en vervolgens werd hij benoemd als docent hoofdvak orgel en kerkmuziek aan het ArtEZ Conservatorium van Zwolle. In 1977 werd hem de onderscheiding Prix d’’Excellence toegekend.
Als orgeldocent in Zwolle leidde hij in christelijke kring bekende muzikanten als Johan Bredewout, Harm Hoeve, Marcel van de Ketterij, Pieter Jan Leusink, Jacob Schenk en Minne Veldman op.
In 1985 richtte Jansen het koor Musica Vocalis op, waarvan hij tot 2006 dirigent was. In 2005 formeerde hij Cappella Neerlandica, waarmee hij in zowel binnen- als buitenland concerten verzorgt. Ook is Jansen oprichter en dirigent van de Andreas Cantorij in Hattem.
Als organist-titularis is hij verbonden aan de Grote of Andreaskerk van Hattem en als organist aan de Broerenkerk te Zwolle.
Vanwege zijn verdiensten als initiator, promotor en organisator van diverse muzikale activiteiten werd hij in 2006 benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Jansen maakte als organist en met zijn koren meerdere cd’s.