Niet één kuikenstal is op alle fronten beter
DEN HAAG – Geen enkel in Nederland gebruikt systeem voor het houden van vleeskuikens scoort op alle fronten beter dan de andere.
Dat blijkt uit vrijdag gepubliceerd onderzoek van Wageningen University en Research in opdracht van het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE).
De onderzoekers keken naar verschillende aspecten van duurzaamheid, zoals voedselveiligheid, milieu, dierenwelzijn en arbeidsomstandigheden. Zonder meer het beste houderijsysteem aanwijzen is niet mogelijk, stellen de onderzoekers: het is maar net wat de consument belangrijk vindt.
De onderzoekers vergeleken de verschillende systemen met de gangbare manier om vleeskuikens te houden. Reguliere vleeskuikens worden gehouden in strooiselstallen. Ze starten met een bezetting van 20 tot 24 kuikens per vierkante meter. In ongeveer veertig dagen groeien deze dieren tot een gewicht van ongeveer 2200 gram.
Biologische kuikens lopen ook in strooiselstallen, maar hebben wel een uitloop buiten. Bij de start lopen er acht tot tien kuikens op een vierkante meter.
Daarnaast zijn onder druk van de maatschappelijke kritiek op de sector nieuwe stalsystemen ontstaan.Voorbeelden daarvan zijn scharrelsystemen (al dan niet met uitloop) en de biologische kuikenhouderij.
Op het aspect van diergezondheid springt de reguliere houderij er negatief uit met een hoger gebruik van antibiotica.
Bij voedselveiligheid laten de diverse systemen slechts kleine verschillen zien. Op het aspect dierenwelzijn scoren de alternatieve systemen ook beter: de kuikens kunnen beter lopen en hebben minder last van hittestress.
Daar staat tegenover dat de gangbare vleeskuikenhouderij beter presteert op het onderdeel milieu, berekend naar uitstoot van ammoniak, geur en fijnstof per kilo pluimveevlees. In de alternatieve systemen is ook het energieverbruik hoger, vooral veroorzaakt door verwarming en doordat de dieren meer voer eten.
De boer met een alternatief houderijsysteem maakt meer kosten dan zijn collega met een gangbaar bedrijf.