Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek naar de financiële positie van schoolbesturen in primair en voortgezet onderwijs dat onlangs werd uitgebracht.

Doordat er minder geld beschikbaar is voor de scholen, moeten ze eerder een beroep doen op hun buffers. Zo had het voortgezet onderwijs eind 2008 nog een gezamenlijke buffer van 357 miljoen euro, maar eind 2010 was die buffer al veranderd in een schuld van 23 miljoen.

De normen schrijven voor dat een buffer van 400 miljoen euro gewenst is.

De buffers in het primair onderwijs daalden ook, maar minder alarmerend: van ruim 1400 miljoen eind 2008 naar 970 miljoen euro eind 2010, zo becijferden de onderzoekers.

Het onderzoek is uitgevoerd door de Onderwijsinspectie en is het resultaat van een toezegging die de minister in 2009 aan de Tweede Kamer deed. De onderzoekers hebben meer dan 400 scholen apart onderzocht, een mammoetklus die zestien manjaren heeft gekost.

Aanleiding was kritiek op scholen dat zij geld zouden oppotten en hun reserves niet ten goede laten komen aan de kwaliteit van het onderwijs.

Uit het onderzoek blijkt dat er weliswaar nog een deel van de scholen is met een te ruime buffer, maar ook dat hun aantal verhoudingsgewijs klein is. Bovendien zijn die buffers de afgelopen jaren behoorlijk afgenomen, constateert de inspectie, die zich baseert op cijfers tot 2010.

Intussen heeft de negatieve trend ook na 2010 doorgezet, zo waarschuwde voorzitter Sjoerd Slagter van de VO-raad afgelopen week.

„We zien hier de gevolgen van de achterblijvende bekostiging in de afgelopen jaren. Met de extra bezuinigingen van 50 miljoen euro per jaar in het lenteakkoord, zal de financiële situatie alleen maar verder verslechteren”, stelt hij. „Met het huidige financiële perspectief kan de politiek de reken-, taal- en maatwerkambities echt op haar buik schrijven.”