VN-delingsplan uit 1947 niet bindend voor Israël
Het VN-delingsplan uit 1947 is niet bindend voor Israël, reageert dr. Matthijs de Blois.
Met verbazing heb ik kennisgenomen van het hoofdredactioneel commentaar in het RD van 23 augustus. De commentator gaat daar in op de relatie tussen Israël en de Verenigde Naties (VN) en stelt in dat verband onder meer dat Israël schatplichtig is aan de VN. Daartoe wordt aangevoerd dat het VN-delingsplan van 1947 „onmisbaar is in de juridische fundering van de Joodse staat.”
Dat lijkt mij niet juist. De VN zijn niet bevoegd staten in het leven te roepen of op te heffen. Het Delingsplan was niet meer dan een niet-bindend advies over de mogelijke oplossing na afloop van het Palestinamandaat. Het werd onmiddellijk verworpen door de Arabische staten en Arabische bewoners van het mandaatgebied.
Nationaal tehuis
Als we zoeken naar de juridische fundamenten van de staat Israël moeten we terug naar het Volkenbondsmandaat uit 1922, dat het Joodse volk recht geeft op de vestiging van een nationaal tehuis in Palestina. Dat besloeg aanvankelijk het gehele gebied tussen de Middellandse Zee en de oostgrens van het huidige Jordanië. In 1923 werd dit teruggebracht tot de rivier de Jordaan. Volgens het mandaat bestaat er een vestigingsrecht voor leden van het Joodse volk in dit gehele gebied, dus ook in Judea en Samaria!
Het mandatenstelsel was opgezet als tijdelijke voorziening op weg naar onafhankelijkheid. In moderne juridische termen gaat het dan om de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht. Van dat recht heeft het Joodse volk gebruikgemaakt bij het uitroepen van de onafhankelijkheid in 1948. Het mandaat is overigens nog steeds relevant via de in het VN-Handvest opgenomen overgangsregeling.
Israëlkritiek
Voor de schatplichtigheid van Israël aan de VN bestaat weinig reden. Toen de Joodse staat daags na de uitroeping geconfronteerd werd met een aanval door vijf Arabische staten, gericht op vernietiging van Israël, stak de voor het bewaren van vrede en veiligheid in het leven geroepen volkerenorganisatie geen vinger uit. De VN zijn vervolgens de belichaming geworden van stelselmatige, eenzijdige en bevooroordeelde Israëlkritiek.
Dat Israël zich niet al te veel gelegen laat liggen aan de stroom van de tegen haar gerichte, overigens juridisch niet-bindende, resoluties is alleen maar begrijpelijk. Niet begrijpelijk is dat de Joodse staat tussen de regels door in het RD gemaand moet worden beter samen te werken met de VN.
De auteur is universitair hoofddocent aan de afdeling rechtstheorie in Utrecht.