Commentaar: Het is de formatie, domoor!
Eindelijk worden dan, in de verkiezingscampagne voor de Kamerverkiezingen, de mouwen echt opgestroopt. Waren de schermutselingen van vorige week nog een beetje spielerei, vanaf dit weekend gaat het erom spannen. Vrijdagavond gaf de PVV de aftrap van haar campagne, zaterdag vormde voor de VVD het startsignaal, en gisteren –betreurenswaardig dat zo’n evenement zo nodig op zondag plaats moet vinden!– luidde het RTL-premiersdebat de hete fase van de campagne in.
Ach ja, het premiersdebat: een merkwaardige benaming. Enerzijds staat vast dat in de achterliggende halve eeuw de functie van minister-president steeds belangrijker is geworden. Was het in de jaren zestig van de vorige eeuw nog zo dat het premierschap bij politieke leiders helemaal niet zo in trek was (KVP-voorman Schmelzer bijvoorbeeld zat veel liever in het parlement), in de decennia daarna gingen leidende politici zich steeds sterker focussen op het veroveren van wat later het Torentje ging heten.
Steeds meer werd de minister-president, en niet de minister van Buitenlandse Zaken, het Nederlandse gezicht in Europa. En steeds meer werd het in de beeld- en personendemocratie van belang om als partij vaak in de publiciteit te zijn. En hoe kon je dat beter bereiken dan via het premierschap?
Maar tegelijk valt er op de term premiersdebat veel af te dingen. Want we kiezen in Nederland geen minister-president. En dat is niet slechts een formele frase, gelicht uit de oude doos van het staatsrecht, maar levende werkelijkheid. Het is in Nederland coalitieland nu eenmaal niet zo dat de partij die de grootste wordt, ook automatisch de premier levert. Daar kon PvdA-leider Den Uyl in 1977 van meepraten.
De kans het premierschap in de wacht te slepen, wordt door het winnen van de verkiezingen wel groter. Maar het zal er uiteindelijk toch op aankomen of een winnend politicus er ná de verkiezingsdag in slaagt een werkbare coalitie te vormen met anderen. Dán pas kan hij zich (bijna) premier gaan noemen.
Dat de grootste worden niet vanzelfsprekend de weg naar het Torentje baant, is sinds 2010 alleen maar duidelijker geworden. Juist nu het politieke landschap zo versplinterd raakt en er voor een solide coalitie een veelheid van partijen nodig is, waarvan de grootste soms slechts een fractie groter is dan de op een na grootste, kan de winnaar van een verkiezing zich zomaar, door domheid of koppigheid, het premierschap laten ontglippen.
Een debat het premiersdebat noemen, heeft nog een bezwaar. Het suggereert al te veel dat een Nederlandse premier een zodanig stempel op zijn kabinet kan zetten dat híj voor 90 procent het beleid bepaalt. Ook dat is anno 2012 geenszins het geval. Ook dan weer is van groot belang hoe de formatie uitpakt en hoeveel andere, andersdenkende partijen aan een coalitie deelnemen.
Kortom, de term premiersdebat suggereert al te zeer dat de verkiezingen van 12 september bepalen wie ons land en gaat leiden en met welk soort beleid. Maar dat weten we pas veel later. Of, om het met een variant op Clintons beroemde uitspraak te zeggen: „Het is de formatie, domoor!”