Opinie

Chronologie gewild door opstellers Heidelberger

Drs. J. M. J. Kieviet bestrijdt een conclusie van prof. dr. W. Verboom. Die had betoogd dat de drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid in de Heidelberger Catechismus en een ouder belijdenisgeschrift niet chronologisch is bedoeld.

5 September 2003 08:43Gewijzigd op 14 November 2020 00:32

Prof. dr. W. Verboom deed in het RD van 30-8 verslag van een hoogst interessante ontdekking. Niet pas in onze Heidelbergse Catechismus (hierna: HC) van 1563 is sprake van de zo bekend geworden drieslag ellende, verlossing en dankbaarheid. Maar ook al een boekje uit 1558, nota bene een lutherse catechismus die ook in Heidelberg in gebruik was, is naar deze drieslag ingedeeld. „Wat ligt er meer voor de hand”, zo veronderstelt dr. Verboom begrijpelijkerwijs, „dan te denken dat Ursinus deze lutherse catechismus van 1558 heeft gekend en de driedeling hieruit heeft overgenomen?”Belevingsvolgorde
Opvallend is dat Verboom in zijn betoog over deze ontdekking een ander element invlecht, namelijk de constatering dat het lutherse boekje de trits ellende verlossing dankbaarheid niet chronologisch hanteert. Hij bedoelt hier waarschijnlijk mee dat in dat boekje de orde van deze drie delen niet als een volgorde in de beleving, in de bevinding, wordt voorgesteld. Tegen het eind van zijn artikel spreekt hij immers over „de gelijktijdigheid van de kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid.”

Vooralsnog neem ik aan dat hij hiermee de inhoud van die lutherse catechismus ook naar de werkelijke intentie weergeeft. Overigens meen ik dat Verboom de juistheid van zijn stelling niet overtuigend aantoont. Zijn citaat uit het slot van het boekje is daartoe onvoldoende.

Maar mijn bezwaar tegen Verbooms artikel strekt verder. Het is niet zozeer gericht tegen wat hij met zo veel woorden zegt als wel tegen wat hij door middel van dit verslag van zijn ontdekking suggereert.

Het is bekend dat Verboom eind vorig jaar inaugureerde over de inhoud van onze HC: ”Een oude drieslag als theologisch paradigma in de twintigste eeuw”. Zijn stelling was toen -en zal nog zijn- dat de bevindelijk-chronologische opvatting van de drieslag niet de bedoeling van de opstellers was. Zelf voelt hij meer voor een didactische opvatting. Niet een belevingsorde maar een leerorde. Ik citeer: „Het kind van de gemeente op de leerweg tussen Doop en Avondmaal leert: ik ben ellendig, ik ben verlost en ik ben tot dankbaarheid geroepen.”

En nu kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de ontdekking in het archief van Heidelberg als een welkome onderbouwing achteraf mag dienen. Zie je wel, ook die catechismus uit 1558 hanteerde geen bevindelijk-chronologische orde…

Voorbereiding
Ik wil er met enige bescheidenheid enkele andere overwegingen tegenoverstellen, toegespitst op de verhouding tussen ellendekennis en kennis van de verlossing.

  1. Zacharias Ursinus is de hoofdopsteller van onze HC. We beschikken over een catechismusverklaring van de hand van Ursinus zelf, zijn zogenaamde ”Schatboek”. Ik kan hier maar een enkel woord citeren uit zijn duidelijke uitleg van Zondag 2: „De kennis der ellende is noodzakelijk om het verlangen naar verlossing op te wekken. Derhalve is ze nodig tot onze vertroosting. Ze is wel geen oorzaak op zichzelf tot troost, maar een eerste voorwaarde die vervuld moet worden, een gelegenheid die men kan aangrijpen om troost te zoeken. De kennis der ellende schrikt af. Doch die schrik wordt heilzaam zo het geloof er bij komt. (…) Hieruit is het duidelijk dat men met de prediking van de Wet moet beginnen. Opdat bij de mens de hoop op eigen gerechtigheid terneer geworpen worde. En opdat zij worden voorbereid tot de kennis van zichzelf en tot een waar berouw. Zo dit niet geschiedt, worden ze door de verkondiging van de genade nog geruster en weerspanniger…”

  2. Nu wordt wel beweerd dat Ursinus pas later tot deze bevindelijk-chronologische opvatting is gekomen (W. Verboom, RD 28-11-1996). Deze stelling is onhoudbaar. Ter voorbereiding op onze HC uit 1563 schreef Ursinus een jaar tevoren zijn Grote Catechismus. Daarin spreekt hij ook over de verhouding tussen ellendekennis en verlossingskennis. En hoe? Ik citeer slechts vraag en antwoord 148: „Waarom wordt de Wet vóór het Evangelie gepredikt aan de nog niet bekeerden? Opdat zij door de kennis van de zonde en de toorn Gods verschrikt, opgewekt worden om de verlossing te zoeken en voorbereid worden om het Evangelie te horen en zich tot God te bekeren.”

  3. Wie nu zou denken dat de andere opsteller, Caspar Olevianus, er anders over dacht, leze ten slotte dit korte fragment uit diens uiteenzetting van het Genadeverbond: „De drie-enige God bedient het genadeverbond gewoonlijk op zulk een wijze dat Hij de harten der uitverkorenen naar Zijn eeuwige wijsheid voorbereidt, om dit te ontvangen. Door het verkondigen van het getuigenis der Wet wordt de mens overtuigd van zonden en van de verdoemenis, die reeds op hem ligt. Deze waarheid nu veroorzaakt de verschrikkingen van het geweten, die voor de uitverkorenen een zekere voorbereiding zijn tot het geloof. (…) Nadien komt er de belofte van het Evangelie bij, die een verzadiging in Christus aanbiedt…”

Dit is de regel die Ursinus en Olevianus ons in de HC willen bijbrengen. En naar deze regel zullen we onze Heidelberger ook moeten lezen. Met het oog op de ware leer. En met het oog op de ware troost.

De auteur is christelijk gereformeerd predikant in Rotterdam-Kralingen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer