Later
We zitten in de auto, mijn kleindochter van vier en ik, op weg naar mijn moeder en haar overgrootmoeder. Het kind draagt een veel te grote zonnebril. Die heeft ze nodig, want mijn ramen zijn vies, vindt ze en nu kan ze er dankzij die bril toch doorheen kijken. Ze heeft een beer in haar armen geklemd die hele dagen gekoesterd wordt en bestraft en van commentaar wordt voorzien.
„Mag ik een dropje?” vraagt ze. De kleinkinderen weten inmiddels dat voor in mijn auto altijd een doosje staat. Ik hoor op de achterbank tevreden gesabbel, terwijl ik word onderworpen aan een grondige observatie, want als het dropje is doorgeslikt, merkt ze laatdunkend op dat mijn vest achterstevoren zit. Haar toon laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Ze bedoelt dat ik het binnenstebuiten draag, maar ik laat haar zien dat het klopt, dat het zo hoort, want de knoopjes zitten aan de buitenkant. „Hmm”, reageert ze, en het is meteen helder dat dit vest echt niet kan.
Na een minuut of twintig heeft ze haar tweede dropje te pakken. Ze ziet stoere auto’s, zegt ze. En dan: „Ik wil later ook een auto. Een roze”, voegt ze eraan toe. „Roze met wit en een ijsje erop geschilderd. Een cupcake-auto”. Net als ik denk dat ze die ergens heeft gezien, vervolgt ze: „Zo’n kleintje, heel klein, net zo eentje als jij. Die lijkt vanbinnen op een wiegje en daar leg ik dan mijn kind als ik stuur. Op de achterbank.” Ik zwijg in de hoop dat er meer komt, en ja. „Dan mag jij daarnaast in het stoeltje”, zegt ze. „Ik?” „Ja, want als ik groot ben en stuur, ben jij weer klein.” „Krijg ik dan ook een dropje?” vraag ik. „Nee”, zegt ze.
Op mijn laatste verjaardag hadden de kinderen een quiz gemaakt. Het ging erom hoe goed de gasten mij kenden. Een van multiplechoicevragen luidde: Hoe consequent is Charlotte? Waarna gasten konden kiezen uit vier mogelijkheden: A, B, C en D. Bij allevier stond: nul. Dit verrukkelijke meisje is natuurlijk het kind van de dochter die de vraag maakte en die in tegenstelling tot haar moeder wel consequent is.
„Waarom lach je?” informeert mijn kleindochter. „Omdat ik je lief vind”, zeg ik. „Ook al krijg ik dan later geen dropje. Ga je mij dan onderweg wel een verhaaltje vertellen als je rijdt en ik achter in het stoeltje zit?”
Verhaaltjes zitten er ook al niet in. Maar omdat ze blijkbaar bang is dat ik in een verre toekomst alsnog om een dropje zal zeuren, wil ze mij wel vermaken door een luister-cd op te zetten. „Die over de mier, die altijd naar de verte wil en toch niet weet waarom hij weggaat.”
Vier jaar. Ik denk: dit gaat over mij. Ik moet deze zomer misschien maar eens thuisblijven.