Gedichten van P. C. Hooft: glinstering onder het stof
De dichter P. C. Hooft stond bij zijn overlijden bekend als „het hoofd” der Nederlandse dichters. Wat is er nog over van die faam? In een prachtige nieuwe uitgave van zijn gedichten doen Johan Koppenol en Ton van Strien hun best om antwoord te geven op die vraag.
Hooft (1581-1647) was in zijn eigen tijd een onbetwiste topper, een prins onder de dichters – samen met Vondel. Maar vandaag is dat anders. We kennen weliswaar de P. C. Hooftprijs en de P. C. Hooftstraat, maar daarmee houdt het vaak op. Slechts een enkeling beseft nog dat de dichter ook drost van Muiden was en op het fraaie Muiderslot woonde, of koestert vage herinneringen aan een schoolplaat die de mythische Muiderkring voorstelde.
Over Hoofts wederwaardigheden weet intussen vrijwel niemand nog iets, terwijl daarover toch genoeg opmerkelijks te melden valt. De dichter was een burgemeesterszoon wiens hart meer uitging naar de studie dan naar het regeerambt, hij leed onder talrijke verliefdheden, schreef innige liefdesliedjes en hartstochtelijke liefdesbrieven (in een enkel geval zelfs ondertekend met zijn eigen bloed), stond op goede voet met alle groten van het land, maakte verzen die vanwege hun zangerigheid door iedereen –tot Lodenstein en Revius toe– werden nagevolgd, en onderscheidde zich zelfs bij zijn dood: de oorzaak van zijn overlijden was een longontsteking, opgelopen tijdens de begrafenis van prins Frederik Hendrik.
Niet alleen zijn levensgeschiedenis, ook de liederen en gedichten waarmee hij in de zeventiende eeuw beroemd werd, zijn vandaag onder het stof geraakt: ”Geswinde grijsaert die op wackre wiecken staech,/ De dunne lucht doorsnijt…”, ”Mijn lief, mijn lief, mijn lief; soo sprack mijn lief mij toe”, ”Windeken daer het bosch af drilt”, ”Amaryl de deken sacht”. De bekende literatuurhistoricus Leen Strengholt, zelf een bewonderaar van Hooft, wist precies te verwoorden waar het probleem zit voor hedendaagse lezers: Hoofts gedichten zijn „niet zozeer diepzinnig van gedachte als wel fijnzinnig van vorm.”
Het wordt dus moeilijk als die vorm aangetast wordt door de tijd. Dat erkennen de beide samenstellers van de nieuwe bundel volmondig. Ze geven toe dat Hooft het niet van zijn diepzinnigheid moet hebben, maar omdat hij toch te midden van zijn tijdgenoten nog altijd schittert, denken ze –heel optimistisch– dat hij ook vandaag nog een lezerspubliek van niet-specialisten kan boeien. Vandaar hun dappere poging tot restauratie, onder meer door de spelling te moderniseren en uitvoerige toelichtingen te schrijven.
Dat maakt dat de tekst inderdaad niet afstoot door spellingen met ”ae” of ”ck”, maar of de inhoud daarmee écht toegankelijk geworden is, blijft de vraag. Dit boek is immers niet voor neerlandici bedoeld (die terechtkunnen bij de niet-herspelde editie van Tuynman & Van der Stroom uit 1994), maar voor een breder publiek.
Neem de beroemde ”Klaghte” van de prinses van Oranje over de oorlog bij ’s-Hertogenbosch. Het zijn geweldige regels, de slotregels van de eerste strofe, maar ze vergen heel wat achtergrondkennis op het gebied van taal, mythologie en historie: „Wat tocht verleent die glinsterlichten/ hun zoeten zwier,/ om liever brand van Mars te stichten/ dan Venus’ vier?” Als je dat begrijpen wilt, moet je weten dat ”vier” hetzelfde is als vuur, je moet weten dat Mars de god van de oorlog is en Venus de godin van de liefde, je moet ontdekken dat het de ogen van de prins zijn die vergeleken worden met glinsterlichten – ogen waarin de prinses (die hier aan het woord is) meer oorlogsvuur dan liefdeshartstocht ontdekt.
Al die dingen kun je natuurlijk opzoeken in het commentaar, maar de vraag is of je dat doet als je niet meteen al gegrepen wordt door de tekst. Wie Hooft wil lezen moet moeite doen, zoveel is duidelijk, en bovendien: niet al zijn gedichten doorstaan de tand van de tijd. Maar sommige blijven toch glinsteren, zelfs onder het stof – vooral die gedichten waarin, tegen de achtergrond van zijn veelbewogen leven, de emotie van de dichter tussen de regels doorsijpelt. Daarom verdient Hooft deze nieuwe kans op lezers die moeite willen doen om hem te leren kennen.
Muzikale poëzie
Muziek speelt een belangrijke rol in het leven van P. C. Hooft en daarmee ook in zijn poëzie. Hij móét zijn gedichten geschreven hebben met melodieën in zijn achterhoofd, ook als hij geen wijsaanduiding noteert.
Dat is de stellige overtuiging van dr. Natascha Veldhorst. De docent van de Radboud Universiteit in Nijmegen heeft daarom voor deze nieuwe uitgave van de gedichten van Hooft zo veel mogelijk melodieën achterhaald, gereconstrueerd en genoteerd. Daarmee wil ze de muziek die bij Hoofts poëzie hoort „eindelijk het gewicht geven dat ze verdient.” Het muzikale karakter van deze poëzie is namelijk vaak vergeten, stelt ze. „De meeste van Hoofts gedichten zijn in de afgelopen vier eeuwen in stilte ‘onder de lamp’ gelezen. Dat is op zichzelf mooi, maar eigenlijk onterecht. Hoofts liederen waren bedoeld om gehoord te worden: op het podium, in de huiskamer, of desnoods alleen in het hoofd van de lezer – als de door hem gebruikte melodieën er maar in doorklonken.” Die muzikale kant is er echter bekaaid van afgekomen, ook in de verschillende uitgaven van Hoofts gedichten. In sommige edities werden zelfs de wijsaanduidingen die Hooft zelf gaf, weggelaten… Vandaar deze nieuwe uitgave, nu mét muziek.
Muziek kleurt in grote mate het bestaan van de 17e-eeuwers. Nu is P. C. Hooft niet, zoals bijvoorbeeld Constantijn Huygens, muzikaal geschoold. Hij bespeelt zelf geen instrument, zingt niet voor publiek en noemt zichzelf op muzikaal gebied „een lekenbroeder en blind ijveraar”, een „vurige liefhebber, maar geen kenner.” Niettemin heeft Hooft „een scherp oor voor goede melodieën” en schrijft hij zijn liederen „met een uitzonderlijk muzikaal taalgevoel”, aldus Veldhorst.
De dichter komt dan ook overal in aanraking met muziek. Hij heeft bijvoorbeeld contact met Jan Pieterszoon Sweelinck en diens zoon Dirk. Laatstgenoemde is regelmatig te gast op het Muiderslot om klavecimbel te spelen. Daar zingen en spelen ook vrouwen als Tesselschade Roemers en Francisca Duarte op uitnodiging van Hooft. Ook blijkt dat de jonge Hooft tijdens zijn ”grand tour” door Europa kennismaakt met allerlei Franse en Italiaanse muziek. Kortom, muziek is niet weg te denken uit zijn leven.
Voor een aantal van zijn gedichten maakt Hooft gebruik van de praktijk van de contrafactuur: het schrijven van gedichten op bestaande melodieën. Dat doet vrijwel iedere dichter in zijn tijd. Soms meldt hij erbij welke melodie hij in zijn hoofd had tijdens het dichten: „Op de wijse: Aanhoort toch mijn geklag, gij ruiters”, of: „Melodie: Cessez mortels de soupirer.” Wie op zoek gaat, kan veel van die liederen achterhalen, bijvoorbeeld in het ”Antwerps Liedboek” van 1544 of het ”Amsterdams Amoreus Lied-boek” uit 1589.
Lastiger wordt het als Hooft geen wijsaanduiding geeft, terwijl het gedicht toch de indruk wekt gezongen te kunnen worden. Soms wordt echter later de beginregel van Hooft door een andere dichter als wijsaanduiding gegeven, waarbij wél een melodie wordt genoteerd. Speculatiever wordt het als een strofevorm exact overeenkomt met die van andere liederen waar steeds dezelfde wijs bij hoort. In een enkel geval werpt een andere bron licht op de zaak. Zo geeft Hooft bij de beroemde ”Klaghte” van de prinses van Oranje geen melodieaanduiding, maar blijkt uit een brief uit 1630 aan Huygens dat hij bij het schrijven van dit gedicht voordurend het melodietje van het Franse liedje ”Sous la fraîcheur d’un vert bocage” in zijn hoofd had.
Veldhorst is het allemaal nauwkeurig nagegaan en heeft voor deze uitgave, voor zover dat mogelijk was, alle teksten die als liederen gezongen kunnen worden van een melodie voorzien. Dat zijn er heel wat geworden: 94 van de 263 gedichten hebben een uitgeschreven melodie gekregen. Frustrerend is natuurlijk dat er gedichten zijn waarbij Hooft wél een wijsaanduiding geeft (”Een zaterdagje na de noene” bijvoorbeeld), terwijl die melodie niet te achterhalen valt. Of dat hij een liedje noemt dat we wel kennen (”De klacht van de graaf Essex” bijvoorbeeld), maar dat niet op Hoofts tekst blijkt te passen. In die gevallen ontbreekt de melodie.
Achter in het boek bevindt zich een cd waarop 21 van de liederen worden gezongen. Daarmee hebben Hoofts gedichten in deze uitgave een maximaal muzikale benadering gekregen.
Boekgegevens
P. C. Hooft. De gedichten, Johan Koppenol, Ton van Strien en Natascha Veldhorst (red.); uitg. Athenaeum, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 253 6926 2; 869 blz.; € 45,- (incl. cd).