Kanttekeningen bij verzwaring pabo
GOUDA – Dat Zijlstra de pabo zwaarder wil maken, vinden ze een goede zet. Maar pabo-directeuren plaatsen wel kanttekeningen bij het gisteren door de staatssecretaris van Onderwijs gelanceerde plan.
Meer instaptoetsen, meer centrale eindtoetsen, meer afstemming, meer regionale samenwerking. Zijlstra heeft zijn voornemens met de veertig pabo’s gisteren kenbaar gemaakt in een brief aan de Tweede Kamer. Het doel: het niveau van de pabo moet omhoog. Aanstaande leraren moeter beter worden voorbereid op hun toekomstige werk.
„Dat het algehele niveau omhoog moet, is een goede zaak”, reageert W. Lindhout, pabo-manager aan Driestar Hogeschool in Gouda. „Maar selectie aan de poort door middel van instaptoetsen betekent wel dat je minder studenten binnenkrijgt. Het is een golfbeweging. Als er leraren tekort zijn in het basisonderwijs, moeten we mbo-studenten toelaten. Is er genoeg aanbod, dan moeten we de toelatingseisen aanscherpen. Elke bewindsman buigt voor de roep vanuit het veld.”
Wat Lindhout betreft houden mbo-studenten met een diploma onderwijsassistent op zak de mogelijkheid naar de pabo door te stromen. „Maar dan moet je wel investeren in het voortraject. Wij hebben goede contacten met het Hoornbeeck College en bereiden studenten van deze school intensief voor op de reken- en de taaltoets. De praktijk laat zien dat ze deze toetsen bijna allemaal op tijd halen. We merken wel dat minder mbo-studenten zich bij ons melden, juist vanwege die toetsen. Eerder hadden we drie eersteklassen met mbo-studenten, nu nog maar net twee.”
Lindhout heeft geen bezwaar tegen centrale eindtoetsen, maar maakt zich zorgen over de financiering ervan. „De staatssecretaris wil er tot 2016 extra geld voor uittrekken, daarna moeten de pabo’s de toetsing zelf gaan betalen. Dat kost ruim 5 miljoen euro per jaar. Dat geld hebben de pabo’s niet.” Ook de oproep om als pabo’s regionaal samen te werken, bekijkt Lindhout met argusogen. „Wat betekent dat voor onze pabo die op landelijk niveau samenwerkt, bijvoorbeeld in het kader van passend onderwijs? Ik ben daar niet gerust op.”
Ook J. Korteland, academiedirecteur educatie van de Christelijke Hogeschool Ede, heeft kanttekeningen bij het plan van Zijlstra. „We worden als pabo’s al jaren heen en weer geslingerd tussen meer kennis of meer vaardigheden, meer aandacht voor het proces of meer aandacht voor de inhoud. Wil je aanstaande leraren goed opleiden, dan heb je het allemaal nodig. Het plan van Zijlstra heeft alleen kans van slagen als alle elementen worden uitgevoerd. Vaak zie je echter dat er, onder politieke druk, keuzes worden gemaakt. Daar maak ik me zorgen over.”
Een instaptoets voor rekenen, taal en de zaakvakken is prima, vindt Korteland, als leerlingen in hun vooropleiding maar de kans krijgen te voldoen aan de eisen. „Er moet dus ook nadrukkelijk gekeken worden naar het onderwijs op de middelbare scholen. Waarbij alleen kennis ook weer niet voldoende is voor de pabo. Een leraar moet uiteraard goed kunnen rekenen, maar hij moet een rekensom ook goed kunnen uitleggen.”
J. Modderman, directeur van de educatieve academie op de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle, verwijst naar de voorgeschiedenis die geleid heeft tot het plan van Zijlstra. „Er was twijfel over de kwaliteit van diploma’s bij een aantal hogescholen. Om die reden is er per vak een kennisbasis ingevoerd, die neigt naar een staatscurriculum. Mijn zorg is dat de pabo’s fors worden beperkt in hun vrijheid, die in de toekomst zelfs hun identiteit kan raken. Bovendien is het een misverstand te denken dat centrale toetsing automatisch leidt tot betere kwaliteit.”
Volgens Modderman is het niet nodig dat iedereen die van de pabo komt dezelfde kennis en vaardigheden heeft. „Studenten met het diploma onderwijsassistent op zak zijn praktisch gezien vaak erg goed, maar theoretisch minder onderlegd. Voor vwo’ers geldt vaak het omgekeerde. Accepteer die verschillen, maar zorg er wel voor dat er op de basisschool voor beiden een passende functie is. In de onderbouw van de basisschool is het belangrijk dat een groep het hele jaar door een vaste leerkracht heeft die alle vakken geeft. In de bovenbouw kun je daar best wat flexibeler mee omgaan. De ene leraar verzorgt de instructie bij rekenen, de andere geeft bijvoorbeeld creatieve vakken. Uiteindelijk krijgen kinderen in het voortgezet onderwijs ook met die wisseling van leraar te maken.”