Kunst van vakantie vieren is durven loslaten
Vakantie is iets moderns en tegelijk ook iets christelijks. De kunst van het vakantie vieren is om niet rusteloos met onszelf bezig te zijn, maar om te durven loslaten en rust te vinden in God.
Het vakantieseizoen breekt weer aan. Nederlanders gaan massaal op weg om ergens op een camping of in een vakantiehuisje van hun rust te genieten. En voor de thuisblijvers breekt de komkommertijd aan. In de kranten is weinig nieuws te vinden en veel kerken zitten halfvol.
Hoe komt het eigenlijk dat vakantie zo’n belangrijk onderdeel van het moderne leven is geworden? Een eerste reden zou wel eens kunnen zijn dat onze moderne cultuur gekenmerkt wordt door een enorme expansiedrift. We trekken er als moderne westerse mensen graag op uit om de wereld te ontdekken en lege plekken op de kaart in te vullen.
Ontdekkingsreizigers
Nu is reizen op zich niet uniek voor onze moderne westerse cultuur. Kooplieden, nomaden en avonturiers hebben altijd bestaan. Al in de tijd van het Oude Testament kende de wereld een uitgebreid stelsel van handelsroutes. En ook in de tijd van de middeleeuwen zaten mensen in Europa niet stil. Neem bijvoorbeeld Thomas van Aquino, de grote middeleeuwse theoloog en filosoof. Hij werd geboren in Italië, studeerde in Parijs en doceerde niet alleen in Parijs, maar bijvoorbeeld ook in Keulen en Orvieto, een stad ten noorden van Rome. Thomas stierf in 1274 toen hij onderweg was naar Lyon.
Toch is het opvallend dat juist aan het begin van de moderne tijd reizen ineens zo belangrijk wordt. Met schepen trekken Europeanen de wereld over om handelskoloniën te stichten, rijkdom te vergaren en relaties met andere volken te leggen. Landen als Spanje, Portugal, Engeland en Nederland groeien uit tot grote koloniale mogendheden. En in het kielzog van deze ontdekkingsreizigers trekken kooplui, avonturiers, missionarissen en wetenschappers mee.
Veel toeristen gaan vandaag de dag in dat spoor verder. Nu reizen een stuk sneller gaat en ook voor veel mensen betaalbaar is, bezoeken ze in de voetsporen van de ontdekkingsreizigers graag andere landen om nieuwe ervaringen op te doen. Reizen is altijd een luxeartikel geweest, of juist iets voor avonturiers die nauwelijks bestaansmogelijkheden hadden en die door zich aan te monsteren op schepen probeerden aan de kost te komen. Maar tegenwoordig is het een onderdeel geworden van het moderne burgerlijke leven.
De Montaigne
De ontmoeting met andere culturen kan verrijkend zijn, maar heeft vaak ook iets bedreigends. Het relativeert de vanzelfsprekendheid van het eigen bestaan. Je komt in aanraking met een diversiteit aan opvattingen en gewoonten. De filosoof René Descartes (1596-1650) vroeg zich aan het begin van de moderne tijd af waar we onze zekerheid in moesten zoeken, als iedere beschaving weer een andere waarheid verkondigt. Hij zocht uiteindelijk zijn zekerheid in het ”ik denk, dus ik ben”. Voor Descartes was maar één ding zeker: hij denkt en daarom moet hij wel bestaan. Uit dit grondprincipe probeerde hij een heel systeem van zekere kennis op te bouwen.
Michel de Montaigne, een Franse humanist die iets eerder leefde dan Descartes (1533-1592), reageerde heel anders op het toegenomen bewustzijn van culturele diversiteit. De Montaigne las boeken en trok eropuit om andere volkeren te ontmoeten. Hij verbaasde zich over hun merkwaardige gewoonten en was erg geïnteresseerd in hoe ze over goed en kwaad dachten. Door te reizen doe je, zo stelde De Montaigne, allerlei waardevolle ervaringen op en word je een rijker mens. In tegenstelling tot het werk van Descartes is het werk van De Montaigne erg eclectisch van aard en bevat het weinig systematiek. De Montaigne was vooral een verzamelaar van impressies.
In de figuur van De Montaigne herkennen we iets van de romantische reiziger die eropuit trekt om de overweldigende natuur of de duizelingwekkende diversiteit van menselijke culturen en gewoonten te leren kennen. Rusteloos is hij op zoek naar nieuwe spectaculaire ervaringen waarover hij weer aan anderen kan vertellen. En daarmee is De Montaigne een verre voorloper van de moderne toerist zoals we die heden ten dage kennen. Gewapend met reisgidsen en camera’s trekken toeristen de wereld in om nieuwe ervaringen op te doen en zich te verbazen over wat ze elders aantreffen. Tegelijkertijd is er een drang om naar steeds exotischer oorden op vakantie te gaan, om met spectaculaire verhalen thuis te kunnen komen. En net als de vroegere ontdekkingsreizigers nemen toeristen allerlei souvenirs mee naar huis om te bewijzen dat ze echt op een bijzondere plek zijn geweest.
Maar de moderne toerist is in zeker opzicht ook een karikatuur van De Montaigne. Waar De Montaigne niet wist wat hem de volgende dag te wachten stond en onderweg allerlei ontberingen leed, hebben we nu vooraf met een cartesiaanse precisie onze reis uitgestippeld. En als er iets niet in orde is, kunnen we altijd de ANWB of het thuisfront bellen. Avontuur zoeken is prachtig, maar het moet allemaal ook wel een beetje veilig en gecoördineerd gebeuren. Daarom zorgen we ervoor dat de auto nog niet al te lang geleden een onderhoudsbeurt heeft gehad, vergewissen we ons van een goede reisverzekering en nemen we het voor lief dat we samen met andere toeristen eindeloos moeten wachten om een attractie te bezichtigen. Dat geeft overigens ook zelf weer de nodige stress, want we moeten de koffers op tijd hebben ingepakt, moeten ons huis niet onverzorgd hebben achtergelaten en op het laatste moment vaak nog allerlei zaken regelen.
Het leven vieren
De expansiedrift van onze modern westerse cultuur verklaart echter slechts ten dele de drang waarom we massaal op vakantie gaan. Er is nog een andere reden en dat is dat vakantie vieren ook orde schept in ons bestaan. We sluiten een seizoen af en laden ons weer op voor het volgende seizoen. Ons vakantie vieren heeft daarom een sterk ritueel karakter. Vakantie is niet alleen, of op de eerste plaats, bijzondere plekken opzoeken, maar het is ook het zoeken naar een plek om tot rust te komen en je los te maken van de sleur van alledag. Er zijn daarom ook veel toeristen die genoegen nemen met een plaatsje op een camping ergens in Nederland of Frankrijk en die niet zo nodig allerlei bijzondere plekken hoeven te zien. Essentieel is dat je even niets hoeft en dat je zelf je tijd kunt indelen.
In zijn boek ”Un art moyen” (een boek over fotografie) stelt de Franse socioloog en cultureel antropoloog Pierre Bourdieu dat vakantie vieren een sterk religieus karakter heeft. Als we vakantie vieren, doorbreken we een tijdlang de bestaande orde en zoeken we als moderne pelgrims plekken op die je eens in je leven gezien moet hebben. Dat doen we vaak samen met de mensen die ons het meest dierbaar zijn, de leden van ons gezin of onze intiemste vrienden. Door alles op de gevoelige plaat vast te leggen, markeren we dat we daadwerkelijk vakantie gevierd hebben en onderstrepen we het bijzondere karakter van de vakantie. Op deze manier wordt, zo stelt Bourdieu, ook in onze moderne tijd nog steeds een onderscheid gemaakt tussen een seculiere tijd, oftewel een tijd waarin we moeten arbeiden, en een religieuze tijd, oftewel een tijd waarin we even afstand kunnen nemen van de beslommeringen van het dagelijks bestaan.
Misschien klinkt het een beetje overtrokken wat Bourdieu zegt. Toch denk ik dat in zijn analyse een belangrijke kern van waarheid zit. Vakantie vieren heeft, sociologisch gezien, een soortgelijke functie als religieuze feestdagen. Het is een manier om je aan de urgentie van het bestaan, het gezwoeg van alledag, te onttrekken en op adem te komen. En het is ook een manier om collectief een bepaalde orde in de tijd aan te brengen. Inmiddels doen ook veel kerken mee om het rituele karakter van de vakantie te versterken. Voor de vakantie wordt een gemeenschappelijke barbecue gehouden of besteedt de dominee in de preek speciaal aandacht aan het belang om goed uit te rusten. En als iedereen weer terug is, wordt er een startzondag gehouden om het nieuwe seizoen in te luiden. Overigens, ook het schrijven en lezen van dit essay maakt deel uit van deze trend.
Als het gaat om het ritme van de vakantie is er tegenwoordig wel veel in beweging. Net zoals de zondagsrust steeds minder heilig is, wordt er in onze samenleving ook in toenemende mate gemorreld aan het vaste patroon van de vakantie. Trok je er vroeger vooral in de zomervakantie op uit, nu gaan mensen ook geregeld door het jaar heen een aantal dagen of een weekend weg. En terwijl ze op vakantie gaan, nemen ze de computer mee. Daardoor wordt het strikte onderscheid tussen vakantietijd en werktijd dat er lange tijd was, diffuser. Bovendien wordt het vakantiepatroon individualistischer. We gaan niet allemaal tegelijkertijd weg, maar kiezen zelf het moment dat ons het beste past.
Ik denk dat we gaan van een tijd waarin het vanzelfsprekend was dat je op vakantie even helemaal weg was en niet geconfronteerd werd met je werk, naar een tijd gaan waarin vakantie en werk steeds meer door elkaar gaan lopen. We nemen door het jaar heen gemakkelijker een aantal dagen vrij, terwijl we op vakantie de mobiel aan laten om toch voeling te houden met wat er thuis en op het werk gebeurt. Dat is een ontwikkeling die overigens niet zonder risico’s is. We moeten nu veel meer zelf nadrukkelijk bepalen wanneer we rust nemen en wanneer we voor anderen aanspreekbaar zijn. Daar waar vroeger de maatschappelijke orde bepaalde wanneer we moesten werken en wanneer niet, moeten we nu in toenemende mate zelf grenzen trekken. En dat kan met veel spanning gepaard gaan.
Beelddrager van God
De centrale plek die vakantie vieren heeft in onze samenleving, laat de onrust zien die in onze cultuur aanwezig is en laat tegelijkertijd ook zien dat mensen geweldig verlangen naar rust. We zijn voortdurend op reis, maar echte rust kunnen we niet vinden. Enerzijds willen we zo veel mogelijk impressies opdoen en aan anderen over hun ervaringen vertellen, en anderzijds zoeken we juist naar manier om ons aan de urgentie en de rusteloosheid van het bestaan te onttrekken en tot onszelf te komen. En juist dan, wanneer we tot onszelf proberen te komen, worden we vaak geplaagd met de onrust in ons eigen hart. Het is niet voor niets dat vakantie vieren vaak gepaard gaat met stress en dat juist in vakantietijd soms intieme relaties onder druk komen te staan.
Is het dan verkeerd dat wij moderne westerse mensen ernaar verlangen om de wereld in te trekken en nieuwe ervaringen op te doen? Of is het verkeerd dat vakantie vieren zo’n centrale plek in onze samenleving heeft gekregen? Ik denk het niet. Dat juist in onze moderne cultuur zo’n geweldige drive zit om de wereld in te trekken en andere culturen te ontmoeten, zou wel eens te maken kunnen hebben met de doorwerking van het christelijk geloof in onze cultuur. Het christelijk geloof is een geloof waarin een belofte vervat is, niet alleen voor een bepaald land of een bepaalde regio, maar voor heel de wereld en alle volken op aarde. Abraham werd door God geroepen om op weg te gaan. Lange tijd woonde God Zelf te midden van Zijn volk in een tabernakel. En de apostel Paulus wist bij uitstek wat het was om op weg te gaan om andere mensen te ontmoeten en hun over het Evangelie te vertellen.
Ook zou het weleens zo kunnen zijn dat in onze moderne westerse manier van vakantie vieren, hoe geseculariseerd ook, nog steeds iets zichtbaar is van de mens als beelddrager van God. Was het onze Schepper Zelf niet Die op tijd rust nam om te genieten van het werk dat Hij verricht had? Vakantie vieren kan een manier zijn om het leven even te laten vieren, los te komen van de rompslomp van alledag en met voldoening terug te kijken op de arbeid die je verricht hebt. Als het goed is doen we dat iedere zondag, maar het is niet verkeerd om daar ook een jaarlijks terugkerend patroon van te maken.
Rust vinden
Vakantie vieren op zich is dus niet verkeerd en kan zelfs heel heilzaam zijn. Het komt er echter wel op aan vanuit welke geestesgesteldheid wij dat doen. Aurelius Augustinus beschrijft in zijn ”Belijdenissen” prachtig hoe hij er als mens naar verlangt om zijn zintuigen te prikkelen en de wereld te leren kennen. In al die indrukken die we opdoen, kunnen we iets zien van de grootheid van onze Schepper. Echter, uiteindelijk kunnen de schepselen zelf ons geen rust geven. Augustinus beschrijft ook hoe hij rust in zijn eigen innerlijk probeert te zoeken. Heel mooi schrijft hij over alle schatten die in zijn geheugen zijn opgeslagen. Maar ook in zijn eigen ik vindt Augustinus uiteindelijk geen rust. De echte rust vindt hij pas voor het aangezicht van God. Daarvoor moet hij een beweging maken van buiten naar binnen en van binnen naar boven.
Wat we van Augustinus kunnen leren is dat echte rust niet te vinden is in het genieten van alle indrukken die we als mensen kunnen opdoen, hoe mooi en indrukwekkend ook. De rust is ook niet te vinden in onszelf, want dan worden we alleen maar geconfronteerd met de onrust van ons eigen hart. Echte rust is pas te vinden wanneer we onze knieën buigen en onze Schepper loven om het werk dat Hij gedaan heeft. Dat is ook de reden waarom ons vakantie vieren vaak zo rusteloos blijft. We zijn verzamelaars van impressies geworden en proberen rust in onszelf te vinden. Maar in al dat zoeken maken we onszelf tot centrum van het bestaan. We zijn, ook op vakantie, voortdurend met onszelf bezig en met wat we straks, na de vakantie, aan anderen kunnen laten zien.
De kunst van het vakantie vieren is echter dat we durven loslaten. Dat we ons weer realiseren dat ons heil niet van onszelf en onze eigen prestatiedrang afhangt. Vakantie vieren betekent dat je je mag oefenen om voluit van de rijkdom van Gods schepping te genieten, zonder dat je er iets voor terug hoeft te doen. Het betekent ook dat je meer nog dan anders de tijd neemt om het aangezicht van onze hemelse Vader te zoeken. Door Hem beter te leren kennen, leer je ook jezelf beter kennen. Het unieke van het Evangelie is dat het een boodschap is van genade waarin het niet om onze prestaties draait, maar om het offer dat Christus aan het kruis voor ons volbracht heeft. Vakantie vieren is niet heilig, maar we kunnen de vakantietijd wel tot een heilige tijd maken. We kunnen het maken tot een tijd waarin we ons opnieuw oefenen om alleen van genade te leven.
Jan van der Stoep
Dr. ir. Jan van der Stoep (1968) studeerde biologie aan de Wageningen Universiteit en filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij promoveerde in 2005 op het boek ”Pierre Bourdieu en de politieke filosofie van het multiculturalisme” (Kok, Kampen). Hij is lector religie in media en publieke ruimte aan de Christelijke Hogeschool Ede en universitair docent aan de faculteit der wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam. In het najaar geeft hij een serie publiekscolleges aan de Christelijke Hogeschool Ede over hedendaagse denkers over religie (zie www.che.nl/publiekscolleges).