Over schoenenkasten en gasfornuizen
Niemand kan zonder waarderende belangstelling. Dat geldt voor de peuter die een zandkoekje heeft gebakken en vervolgens glundert als zij voor deze prestatie luidkeels wordt geprezen. Dat geldt niet minder voor de columnist die zijn stukjes in de krant beschouwt als een werkstuk van formaat en diep in zijn binnenste hoopt dat iedereen die kennisneemt van het geschrevene, daarvan toch wel onder de indruk zal zijn.
Als deze waarderende belangstelling moet blijken uit het aantal reacties dat de scribent ontvangt, is het daarmee, althans wat mijn pennenvruchten betreft, in het algemeen droevig gesteld. Er zijn onderwerpen waarbij de gebruikelijke windstilte wordt onderbroken, zoals bij stukjes over evolutietheorieën of kwakzalverij, maar doorgaans blijft de mailbox leeg. Bovendien is het commentaar, dat ik naar aanleiding van bovengenoemde onderwerpen binnenkrijg, zeer zeker belangstellend maar meestal niet erg waarderend.
U zult dus begrijpen hoe mijn hart onlangs van vreugde opsprong toen mijn vrouw van verschillende zijden positieve opmerkingen kreeg over die leuke bijdrage die in de krant had gestaan. Eindelijk een doorbraak, was mijn eerste gedachte.
De desillusie was dan ook groot toen bleek dat het niet ging over een stukje van mijn hand, maar over een foto van de schoenenkast van mijn neef met wie ik niet alleen voor- en achternaam maar ook de woonplaats gemeenschappelijk heb.
Zodoende is de verwarring begrijpelijk, hoewel de lezers, die ons ten onrechte complimenteerden, hadden kunnen zien dat de schoenenkast van Piet Slootweg uit Bennekom niet onze schoenenkast betrof; de bij de foto vermelde voornaam van mijn aangetrouwde nicht is een andere dan die waarnaar mijn wederhelft luistert. De les die de lezers ter harte moeten nemen, is dan ook om zorgvuldig te lezen alvorens te reageren. De les voor mijzelf is dat een foto van een schoenenkast kennelijk meer belangstelling trekt dan een tekst van 850 woorden.
Nog voordat ik deze aanslag op mijn zelfbeeld goed had verwerkt, kwam mijn vrouw uit haar werk thuis met de melding dat we opnieuw de krant gehaald zouden hebben, ditmaal met ons leuke gasfornuis. Nu zou dit kunnen. We bezitten weliswaar geen compleet gasfornuis maar een vierpitskookplaat zou daar met enige goede wil voor kunnen doorgaan. Toch konden we het niet goed plaatsen.
Enig speurwerk tussen het oud papier bracht de oplossing; het betrof opnieuw mijn neef. De foto van zijn gaspitten leverde ons voor de tweede keer verkeerd geadresseerde positieve blijken van belangstelling op.
Waarom trekken foto’s van huiselijke taferelen zo veel aandacht? Dat is niet alleen een vraag van deze columnist maar ook een punt van zorg voor iedereen die een boodschap wil overbrengen. Hoe wek je interesse zodat de gebrachte boodschap blijft hangen?
Van de schoenenkast en het gasfornuis heb ik geleerd dat hierbij drie zaken belangrijk zijn. Het moet gaan om informatie die aansluit bij je dagelijkse leefomgeving, er moeten mensen bij betrokken zijn wier doen en laten je interesseert en plaatjes doen het beter dan tekst. Hiermee maak je anderen nieuwsgierig en als dat goed lukt, ben je verzekerd van aandacht.
Van nature zijn we allemaal nieuwsgierig. Het is een soms moeilijk van sensatiezucht te onderscheiden basale emotie die ons totaal in beslag kan nemen. Ik denk aan onze negenjarige kleindochter, die tijdens een autoritje met haar grootmoeder een sirene van een ambulance hoorde. Met ogen waaruit een gespannen verwachting straalde, vroeg ze: „Een ongeluk, komen we er langs? O, ik ben zo nieuwsgierig.”
Dat wij als volwassenen met dezelfde geest behept zijn, moge blijken uit het feit dat na een verkeersongeval de kijkersfile in lengte meestal niet onderdoet voor de file die het gevolg is van het ongeval zelf.
Maar met deze constatering is de vraag waarom het wekken van nieuwsgierigheid met verkeersongevallen, schoenenkasten of gasfornuizen blijkbaar vanzelf gaat en met lappen tekst in het geheel niet, nog niet beantwoord.
Van nature zijn wij toegerust met eigenschappen die ons in staat stellen ons in deze wereld te handhaven. Dit handhaven gebeurt in contacten met de mensen om ons heen, en het is dan ook niet verwonderlijk dat ons voelen, willen en denken in hoge mate beheerst worden door deze interacties. We laten ons in ons gedrag leiden door datgene wat anderen van ons verwachten, doen ons best om bij hen in de smaak te vallen en worden verdrietig als we ons eenzaam voelen.
Hoe wezenlijk deze interactie is, blijkt wel uit de problemen die ontstaan als we niet of minder goed in staat zijn om ons in de gedachtewereld van een ander in te leven. Zelf ook niet vrij van een vleugje asperger kan ik hierover meepraten, en de mensen uit mijn naaste omgeving niet minder.
Vanuit deze achtergrond is het goed te begrijpen dat mensen vooral nieuwsgierig zijn naar het doen en laten van hen die een rol spelen in hun leefomgeving. Dat levert immers onmiddellijk resultaat op als het gaat om je inbedding in de groep waarin je leeft en biedt zodoende, biologisch gesproken, sociaal voordeel. En daarom zijn een schoenenkast en een gasfornuis interessanter dan mijn onder de categorie ”ver van mijn bed” te rangschikken theoretische bespiegelingen. En dat blijft schrijnen.
De auteur is hoogleraar klinische pathologie aan het UMC St Radboud te Nijmegen. Reageren? goedbekeken@refdag.nl