Afghaanse commandant: Wij lopen steeds over
Niet zo lang geleden was Wali Mohammad Ibrahimkhiel een machtige Taliban-commandant met honderden strijders onder zijn commando. Toen de anti-Talibanstrijders aan hun snelle opmars door Noord-Afghanistan begonnen, voelde Ibrahimkhiel echter dat het einde van de Taliban nabij was. Daarom nam hij een eenvoudige en pragmatische beslissing. Hij liep over naar de vijand.
Onder de nieuwe Afghaanse interimregering is Ibrahimkhiel nog machtiger en heeft hij duizenden militairen onder zijn commando. In andere delen van de wereld, zou Ibrahimkhiels beslissing misschien verraad worden genoemd, maar op het Afghaanse slagveld is het slechts strategie.
„Dit is heel normaal in Afghanistan, omdat iedereen zijn leven lief heeft en dat leven wil behouden. Wij lopen voortdurend over”, zei Ibrahimkhiel. Veel van Ibrahimkhiels collega-commandanten namen dezelfde beslissing en de strijders onder hun bevel volgden hen. De desertie van deze minder toegewijde Taliban-commandanten was gedeeltelijk verantwoordelijk voor de snelle nederlaag van het onbuigzame Taliban-regime.
Onder de Taliban had Ibrahimkhiel het commando over 800 manschappen. Zijn nieuwe beschermheer, de Noord-Afghaanse generaal Rashid Dostum, heeft hem het commando gegeven over de 70e Divisie, die 3500 mannen telt. „Er is geen grotere commandant in het gebied dan ik”, zegt hij met een sigaret losjes in zijn rechterhand. „Generaal Dostum heeft mij zeer machtig gemaakt.”
De 25-jarige Ibrahimkhiel nam zeven jaar geleden de wapenen op omdat het van hem werd verwacht als zoon van een lokale commandant en tevens struikrover. Hij voegde zich daarom bij een lokale militie die werd geleid door commandanten die evenals Ibrahimkhiel Pathaan waren.
Toen de Taliban, die ook geleid werden door Pathanen, in 1997 delen van Noord-Afghanistan begonnen te veroveren, sloot hij zich graag bij hen aan. „Wij verwelkomden hen”, zegt hij. „De Taliban brachten hier vrede en iedereen was veilig.” Hij raakte naar eigen zeggen echter langzaam gedesillusioneerd. Hij mocht niet roken van de Taliban. Ook hebben zij hem eens twee dagen in de gevangenis gezet omdat hij het opnam voor een van zijn strijders die zij wilden straffen. En toen kreeg hij hun buitenlandse bondgenoten in de gaten.
„Wij zagen Arabieren, Pakistanen en Tsjetsjenen en dat bedroefde mij. Aan beide kanten van de oorlog stonden Afghanen, maar nu hadden wij buitenlanders die Afghanen doodden”, zegt hij. Ibrahimkhiel raakte ervan overtuigd dat de buitenlanders eropuit waren Afghanistan te vernietigen en stuurde geheime boodschappen naar de Noordelijke Alliantie over zijn ontevredenheid. Nog steeds vocht hij echter zij aan zij met de Taliban.
Toen de Amerikanen Taliban-stellingen begonnen te bombarderen, gaven Amerikaanse militairen die in de gaten hadden dat zijn loyaliteit begon te wankelen, hem een satelliettelefoon zodat hij commandanten van de Noordelijke Alliantie kon bellen om een desertieplan op te zetten, vertelt Ibrahimkhiel.
Midden oktober lagen 500 van zijn strijders in stellingen die hevig gebombardeerd werden door Amerikaanse bommenwerpers. Op dat moment vroeg hij de mannen van Dostum in zijn kamp. Na hun komst stopten de bombardementen en gezamenlijk joegen zij vervolgens de Taliban-troepen het gebied uit.
Drie weken later, toen de Noordelijke Alliantie de noordelijke stad Mazar-e-Sharif veroverde, wist Ibrahimkhiel dat hij de juiste beslissing had genomen en machtiger was geworden dan ooit. „Al dit gebied staat onder mijn controle”, zegt Ibrahimkhiel over de stad Chahar Bulaq. „Ik kan iedereen rondcommanderen. Als ik strijders opdraag de vuurlinie in te gaan, gaan ze.”