De les van Luther
Hoewel het al tot u doorgedrongen zal zijn dat ik niet veel opheb met het geroep over wat de kerk moet doen en veranderen, moet er soms toch met elkaar gesproken worden.
Onlangs van vakantie teruggekomen, wachtte me nog een stevig karwei om af te ronden: een lezing op de predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond. Hier of daar werkt zoiets op de zenuwen van een mens – een dominee is ook maar een mens, zeggen ze altijd. Want het is wat, een lezing houden voor allemaal dominees in een knap gemêleerd gezelschap. De Bond is breed en misschien ook een beetje scheef inmiddels. Misschien kijkt u nu ook even met een wat scheef oog naar de titel hierboven.
Nu was het onderwerp dat bepaald niet: ”Wachten op God Die Zich verbergt”. Het werd van diverse kanten bezien, zoals dat betaamt op een zinnige conferentie. En al zaten en zitten we breed en diep in de zorgen: het was goed om op de conferentie te zijn. Het samenzijn bracht een stuk diagnostiek met zich mee. Ook werd de vraag gesteld: Wat moeten we doen? Aan de nood van deze tijd in de kerk en daarbuiten. Kúnnen we er wat aan doen? En hoe dan? Een van de referenten was mijn christelijke gereformeerde collegiale columnistische evenknie. Zijn scherp gesneden profiel vindt u tweewekelijks op dinsdag bij de Puntkommacolumn.
Zijn verhaal –zo heet een lezing tegenwoordig– ging over de vraag welke spirituele houding volgens de Schrift past bij de situatie van heden. Wachten, boete, volharding. En ook over de vormen waarin dat gestalte moet en kan krijgen. Daarover ontwikkelde zich een breed gesprek. Collega Huijgen had het nodige aangeleverd, bezield en bezonnen, scherp en intens.
Nu is een discussie altijd een onrustig ding. Ook als het gaat over stil leren zijn voor God. Over ook eens niets doen en de vruchtbaarheid daarvan, de inkeer zonder forceren en programmeren. In dat kader hadden we het even over iets wat mij vaak bezig heeft gehouden in de overstelpende drukte van het predikantenbestaan en de pressie van het móéten die ieder ervaart. Ik bedoel wat Luther zei tegen zijn altijd bedrukte en bezorgde broeder Philippus (Melanchthon): „Terwijl ik mijn bier drink, gaat het Woord Gods zijn gang.”
Na afloop van de conferentie kwam ik vermoeid thuis. Trok de koelkast open om wat drinken te zoeken. Onder in de groentenla vond ik wat. Een flinke fles bier. Geen pijpje van een bekende Nederlandse brouwer. Nee, een voor het moment zeer toepasselijk brouwsel. Ik had Lutherbier uit Wittenberg in handen. Het smaakte voortreffelijk.