De dag
We moeten ‘maar’ bij de dag leven. Wij kennen allemaal de situaties waarin wij, een tikkeltje wijsgerig en berustend, deze uitdrukking gebruiken. Vaak citeren we het woord van Jezus dat elke dag genoeg heeft aan zijn eigen kwaad. Niet iets om troost uit te putten, denken we dan veelal.
Wie in de Bijbel thuis raakt, weet hoe centraal het begrip ”dag” daarin is. Haaks daarop staat in deze tijd de enorme jacht van het leven, als je dat zo nog kunt noemen. Om ons heen hangen langs straten en wegen aankondigingen van allerlei evenementen die er weer aan komen. Grote borden flitsen en knipperen hun boodschappen dat we dit en dat toch beslist niet moeten missen, al lang voor de eigenlijke datum.
In de kerk kunnen we er ook wat van. Ik moest er dezer dagen aan denken toen iemand me –ongetwijfeld goedbedoeld– vroeg of ik het onderwerp voor een toespraak bij de herdenking van de Reformatie, eind oktober, al wist. Even dacht ik: nou moet het toch niet gekker worden. En dan klagen we nog dat de tijd zo vlug gaat…
Trouwens, we willen tegenwoordig ’s winters kunnen zwemmen en ’s zomers kunnen schaatsen. We hebben aan dagen niet meer genoeg want we hebben nu nachten van het museum of van de poëzie en er zijn nachtwinkels. We maken elkaar knettergek.
Het valt op dat het eerste werk dat God in de schepping voltooit de dag is. Aan het begin van deze wereld staat de dag. Van mij mag u daarbij denken aan de omloop van de aarde om de zon, 24 uur dus. Maar de Bijbel reikt dieper. Daarin wordt ons leven, onze existentie en het wezen van de wereld gevat in het begrip ”dag”. Heel Gods handelen is begrepen in dagen, zij het dat voor God één dag kan zijn als duizend jaren en duizend jaren als één dag.
Het is een typerende zonde van ons mensen dat wij ons schepsel-zijn en het wonderlijke van de dag totaal uit het oog verloren hebben. Gods instelling van de dag, wij laten ons er niet meer door bepalen. Wij leven niet alleen niet bij de dag, wij leven de dag sowieso niet meer.
Dat is een ernstige, dodelijke kwaal. Want wij raken weg uit de zegen van het grote ritme van de natuur, uit het vloeien en het ebben van het licht zoals God het heeft geschapen. Hij is God Die schenkt en neemt. Bij de gratie van het Woord. Dat niet te beseffen, niet te doorleven, maakt ons onmenselijk moe.