Kunst in de kerk vraagt om fijngevoeligheid
”Nieuwe lente voor religieuze kunst” van de Vlaamse kunsthistoricus Koenraad De Wolf is geen boek voor een breed publiek. Mensen die belangstelling hebben voor het grensgebied tussen kunst en religie zullen echter met genoegen in dit rijk van afbeeldingen voorziene boek doorbladeren en erin lezen.
Kardinaal Godfried Danneels, pleitbezorger van het betrekken van religieuze kunst bij de eredienst, schreef het voorwoord. Hij schetst in vogelvlucht de veranderingen die het (rooms-katholieke) kerkgebouw in de loop van de tijd heeft ondergaan: aanvankelijk was er slechts sprake van een eenvoudig bedehuis, terwijl in latere eeuwen de kerk het aanzicht van een stad of dorp bepaalde.
Na het tweede Vaticaans concilie (1962-1965) veranderden de opvattingen in rooms-katholieke kring: eenvoud kwam in plaats van kleurenpracht, het Woord kreeg meer aandacht dan wat er te zien is.
De Wolf schrijft: „Intussen zijn we een halve eeuw verder en wordt het duidelijk dat het geloof in de levende Heer niet louter een zaak van woorden kan zijn. (…) Het visuele hoeft niet langer uitgebannen te worden: het kan een weg zijn waarlangs we gevoeliger worden voor het geheim van ons bestaan en bijgevolg ook voor het mysterie dat God is. Het was in die zin dat de Bisschoppen van België in de aanloop van de Millenniumvieringen een voorzet hebben gegeven aan de parochies om waardevolle actuele kunstvoorwerpen een plaats te geven in de kerken. Omdat echte kunst altijd vragen stelt bij de ”gewone ervaring” en zo openheid creëert voor iets anders.”
Religieuze kitsch
Die oproep vond ruim weerklank, en dit boek gaat over de kunst die gedurende de eerste tien jaar van deze nieuwe eeuw een plaats heeft gekregen in liturgische ruimten in België. De auteur betreurt het dat het werk van individuele kunstenaars (in omvang) in het niet valt bij de massaproductie van religieuze kitsch, maar ontkent niet dat ook kitsch een uitdrukking van oprechte vroomheid kan zijn. Opmerkelijk is in dit verband dat de Rooms-Katholieke Kerk in 1947 de massaproductie van religieuze kunstvoorwerpen officieel verboden heeft!
Sommige moderne kunstenaars hebben met hun uitdagende en soms godslasterlijk aandoende kunst de aanvaarding van vernieuwing van de beeldcultuur zeker bemoeilijkt, stelt Koenraad De Wolf. Ook buiten de kerk hebben velen moeite met moderne kunst. Maar als de kerk de mens van nu wil aanspreken, zal volgens De Wolf ook de beeldtaal die van nu moeten zijn en zal de kerk open moeten staan voor kunstuitingen die niet de oude waarheden herkauwen, maar die vragen stellen en uitdagen.
Spannend
Het gesprek tussen kerk en kunstenaar zal niet anders dan spannend kunnen zijn, dat ben ik met de auteur eens. De verkondiging van het Woord zal echter uitgangspunt moeten zijn, en veel zal afhangen van de manier waarop het gesprek wordt gevoerd. Een kunstenaar die zonder fijngevoelige begeleiding in de kerk ‘losgelaten’ wordt, kan net zo veel schade aanrichten als een olifant in de porseleinkast.
De Wolf laat veel voorbeelden zien van moderne kunst in gewijde ruimten, waarbij hij zijn persoonlijke mening niet onder stoelen of banken steekt. Die opdringerigheid stak mij soms: mag ik misschien mijn eigen oordeel vormen?
De voorbeelden van opnieuw ingerichte klassieke kerkgebouwen trokken mijn bijzondere aandacht. Elementen van de oorspronkelijke architectuur die van kleur zijn voorzien. Het houtsnijwerk van een barokke preekstoel kleurrijk beschilderd. In zo’n gebouw kun je je welkom voelen als mens van nu, terwijl tegelijk de eeuwenoude bestendigheid van de kerk geen geweld wordt aangedaan. Maar stellig zullen daar andere meningen over bestaan.
Bijzondere plaats
Ten gevolge van de secularisatie worden liturgische ruimten steeds minder gebruikt. Koenraad De Wolf benadrukt dat kerken desondanks een bijzonder plaats in de buurt of in het dorp kunnen blijven innemen. Opzien baarde een onderzoek dat in 1998 in Charleroi werd gedaan naar het nut van kerkgebouwen. In vier van de tien kerken kwamen tijdens het weekend minder dan vijftig mensen. En de kerken in de buurt van winkelcentra en de verkeersassen kregen door de week meer volk over de vloer dan op zondag. In brede lagen van de bevolking bleek behoefte te bestaan aan dergelijke gebouwen als toevluchtsoorden die buiten de tijd lijken te staan en die bescherming bieden tegen de druk van de samenleving.
Kerkgebouwen hebben een functie die door geen ander gebouw te vervangen is. Zelfs in het ontkerstende Charleroi pleitte vrijwel niemand ervoor de kerken af te breken.
Welkom
Bij de noodzakelijke herbestemming van kerkgebouwen moet daarom volgens De Wolf gedacht worden aan openstelling voor ”laagkerkelijken”, die de kerk willen bezoeken voor de architectuur, de kunst, de sfeer of de rust. Gastvrijheid voor niet- of anders gelovigen zou de houding van de kerk moeten bepalen. Als de kerk vanuit de eigen traditie de aansluiting bij de hedendaagse mens weer weet te vinden, kan zij opnieuw een rol in het midden van de samenleving spelen, stelt De Wolf.
Dat brengt me bij de vraag of wij er als regelmatige kerkgangers (”hoogkerkelijken”, zou De Wolf zeggen) niet meer voor zouden moeten zorgen dat ”laagkerkelijken” niet alleen in lege kerkgebouwen welkom zijn. In dat opzicht houdt het boek de kerkelijk betrokken lezer een spiegel voor.
Boekgegevens
”Nieuwe lente voor religieuze kunst. Opmars van hedendaagse kunst in Belgische liturgische ruimten 2000-2010”, door Koenraad De Wolf; uitg. Halewijn, Antwerpen, 2011; ISBN 978 90 8528 201 3; 248 blz.; € 35,-.