Buitenleven in Barneveld
De artikelen in het Reformatorisch Dagblad over historische buitenhuizen heb ik met genoegen gelezen. Als ik vroeger met mijn ouders een autotochtje maakte en dan langs zo’n schilderachtig landhuis reed, merkte mijn moeder met enige eerbied op: „Daar wonen de rijken der aarde” en ze had gelijk. Alleen welgestelden konden het zich immers veroorloven prachtige landhuizen te bouwen en fraaie tuinen daaromheen aan te leggen.
Mijn moeder zei dat overigens niet uit afgunst, want ze was tevreden met wat zij had. Als ze bij ons in Barneveld op bezoek kwam, vergeleek ze ons huis met zo’n landhuis en zei dan: „Maar jullie wonen hier toch ook mooi en wat is de tuin prachtig.” Daarmee sloeg ze de spijker op de kop.
Nu wonen wij in Barneveld wel niet echt buiten, maar toch, als ik vanuit mijn studeerkamer de bloemenpracht in de tuin zie en de vijver bewonder, zeg ik het graag de 17e-eeuwse dichter Jan Luyken na: „Die d’ onrust niet in ’t hart en heeft, leeft zalig als hij buiten leeft.” Ik heb ook een toepasselijke versregel onthouden uit een gedicht van ds. Petrus Hondius (1578-1621) die een beschrijving geeft van landgoed de Moffeschans bij Terneuzen. Hij spreekt over „de Soetigheydt des Buyten-levens, Vergheselschapt met de Boucken.” In mijn achtertuin beleef ik deze zoetigheid van het buitenleven en ben ik vergezelschapt van de boeken en daarvoor ben ik dankbaar.
In de artikelen over de historische landhuizen miste ik enige verwijzing naar de poëzie. Dat is jammer. In de 17e en de 18e eeuw was er zelfs een apart genre ontwikkeld waarin het landhuis bezongen werd. Dit zogenoemde hofdicht staat in de klassieke traditie van de lof van het buitenleven, waaraan de namen van Vergilius en Horatius zijn verbonden.
Echt grote literatuur was het hofdicht meestal niet, soms slechts rijmelarij met veel vertoon van geleerdheid. Alleen iemand als Constantijn Huygens (1596-1687) wist in zijn gedicht ”Hofwyck” (1651) boven het gemiddelde uit te stijgen. Hij bezingt de lof van zijn buiten aan de Vliet te Voorburg, waar hij de beslommeringen van de Haagse politiek kon ontwijken. Hij kwam er tot rust en nam de tijd om te mediteren.
Ook Jacob Cats schreef gedichten over zijn lusthof ”Sorghvliet”, waar hij zich graag terugtrok om de zorgen te ontvlieden. In de bomen, bloemen en beestjes daar op het landgoed bespeurde hij de hand van de Schepper en bracht God daarvoor de eer.
In een kleine tuin kun je dat ook doen, als je er oog voor hebt. Met een variant op Cats zeg ik daarom:
Wat dank ben ik U schuldig, Heer,
Wat is ’t dat ik hier niet en leer,
Wat vind ik hier een hogeschool
Terwijl ik in mijn tuintje dool.