Samenwerken in christendemocratie geen gegeven, maar opdracht
De christendemocratie sluit principieel niemand uit. De reden daarvoor is even eenvoudig als christelijk, betoogt prof. dr. George Harinck. Mensen zijn als schepsel gelijk aan elkaar en moeten daarom bereid zijn elkaar te aanvaarden, van welke aard of hoedanigheid ze ook zijn.
Er zijn weinig politieke partijen in ons land, waarvan de geschiedenis zo is verweven met de laatste kleine anderhalve eeuw van de algemene geschiedenis van Nederland als het CDA. Sinds in 1888 het eerste christelijke coalitiekabinet tot stand kwam, heeft de christendemocratie haar stempel gezet op de Nederlandse samenleving: van onderwijsvrijheid tot sociale wetgeving, en van verzorgingsstaat tot verantwoordelijke samenleving.
Dat eerste christendemocratische kabinet uit 1888 heette een ‘monsterverbond’ van twee gewezen vijanden, de katholieken en protestanten. Er bestaan mooie spotprenten van dit monsterverbond, maar die hoeven ons niet af te leiden van het feit dat de christelijke politiek een van de diepste tegenstellingen in de geschiedenis van het Nederlandse volk heeft weten te overbruggen.
Terwijl het liberalisme en de sociaaldemocratie eerst aan het einde van de twintigste eeuw een coalitie wisten te vormen, had de christendemocratie in kabinetten van wisselende samenstelling al een eeuw lang met partijen uit beide stromingen geregeerd. De christendemocratie wist tegenstellingen te overbruggen. Het was niet toevallig Balkenende die als eerste de verantwoordelijkheid op zich nam om met de populisten van de 21e eeuw te regeren.
Overtuiging
Hoe moeten we die bereidheid van de christendemocratie tot samenwerking met soms wel heel ongemakkelijke coalitiepartners verklaren? Is het onverschilligheid jegens alles wat niet christendemocratisch is?
Dat is wel beweerd. Oud-minister-president Zijlstra heeft in 1959 gezegd dat de keuze tussen regeren met VVD of PvdA „lood om oud ijzer” is. Maar dat was geen onverschilligheid. Het was wel een relativering. In de tijd dat zijn eigen Antirevolutionaire Partij met evangelisch-radicale politiek het Koninkrijk der Hemelen leek te willen vestigen in Nederland en de PvdA het heil zag naken aan de horizon, temperde Zijlstra het idealisme met de opmerking dat de verschillen tussen de grote politieke partijen niet waren als die tussen licht en duisternis. PvdA-leider Den Uyl trok wit weg bij zoveel relativering, maar Zijlstra stelde de noodzaak tot samenwerking voorop, voor principiële scherpslijperij. Christelijke politiek was in zijn optiek de politiek van het haalbare.
Als die bereidheid tot samenwerken geen uiting is van onverschilligheid, is het dan een teken van machtsbelustheid? Ook dat is vaak genoeg beweerd. Het CDA dat feitelijk dit land runde, om het even met wie. Ik zeg niet dat die lust of arrogantie er nooit was, maar we moeten ook verder kijken.
Toen de rooms-katholieke politicus Nolens in 1922 de bekende zinsnede formuleerde dat de katholieken alleen in uiterste noodzaak zouden regeren met de sociaaldemocraten, gooide hij niet hautain de deur van de samenwerking in het slot alsof de rooien een tweederangs partij waren. Nee, zo valt in de canon te lezen, hij zette toen de deur juist op een kier, omdat hij wilde voorkomen dat wat de bisschoppen eigenlijk wilden: de sociaaldemocratie uitsluiten. Christelijke politiek heeft anders dan andere politieke stromingen zich nooit willen beperken in de samenwerking.
Waarom niet? Het antwoord is even eenvoudig als christelijk: omdat mensen als schepsel gelijk zijn aan elkaar en bereid moeten zijn elkaar te aanvaarden, van welke aard of hoedanigheid ze ook zijn. De christelijke opvatting van democratie is inclusief: principieel sluit de christendemocratie niemand uit. In deze opvatting bestaat de democratie bij de gratie van de opschorting van het eindoordeel.
Het openlijk benoemen van de verschillende overtuigingen in ons volk en het belang hechten aan die overtuigingen gaat gepaard met de erkenning van de opdracht elkaar te aanvaarden om het samenleven niet onmogelijk te maken.
Krachtbron
Daarom heeft de christendemocratie zich ook altijd nadrukkelijk onderscheiden van de kerk. De kerk is naar haar aard een exclusieve gemeenschap. In haar handen liggen de sleutels van het hemelrijk, eerst bij Petrus en later bij de paus in Rome dan wel bij de lokale kerkenraad. Maar die sleutels horen niet thuis in de samenleving, ook al leek het daar bij radicale politici van christelijke huize wel eens op. Boven de kerkdeur staat: ”hic est porte coeli”, dit is de hemelpoort. Bij de toegang tot de Tweede Kamer staat artikel 1 van de Nederlandse Grondwet: „Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.”
De kerk exclusief en de christendemocratie inclusief. Zo gezegd lijkt het wel of ze elkaar uitsluiten, kerk en politiek, geloof en politiek. Ook dat is vaak door tegenstanders van de christendemocratie betoogd.
Maar opnieuw is dit te kort door de bocht. De christendemocratie noemt de levensbeschouwelijke verworteling van mensen de krachtbron van een samenleving. Juist het zicht op en het kennis hebben aan het Godsrijk motiveert om te werken aan dèze wereld. Juist christenen weten: mensen verschillen radicaal van elkaar, tot in hun diepste motieven, maar daarom nemen we de kunst van het samenleven zo serieus. Het woord ‘samen’ is in de christendemocratie geen gegeven, maar een opdracht.
Inspiratie
De politieke keuzes in anderhalve eeuw christendemocratie zijn niet te begrijpen zonder het verhaal van het christelijk geloof. Ze beschouwt de religieuze inspiratie als een vormende en bindende kracht in de Nederlandse en Europese samenleving, ze weet dat de verschillen in onze samenleving maar niet wortelen in verschillen tussen culturen die wel zullen uitslijten, maar dat in die verschillen identiteiten en levensovertuigingen zich tonen.
Juist omdat de christendemocratie weet hoe diep die verschillen zijn en hoe belangrijk het is die identiteiten niet buiten te sluiten, investeert de christendemocratie zoveel in samenleven, daarom heeft ze het steeds over ‘samen’. Want het goede leven is een geschenk voor iedereen.
Wie de canon van de christendemocratie die vandaag gepresenteerd wordt leest als het platte verhaal van een kleine anderhalve eeuw macht en invloed van christelijke politieke partijen, die ziet deze dimensie over het hoofd. Die ziet nog wel een morele dimensie in de christendemocratie –verantwoordelijkheid, gerechtigheid, solidariteit, rentmeesterschap– maar die mist de bedding van het christelijke verhaal die deze moraal zin en richting geeft.
Dat christelijke verhaal is net zo min los te zien van de inzet van de christendemocratie, als de christendemocratie los is te zien van de contemporaine geschiedenis van Nederland. Onze cultuur is veel dieper verbonden met die eeuwenoude traditie dan wij bij oppervlakkige waarneming lijken te beseffen. Heb je dat in het oog, dan vallen de ongeveer veertig vensters van deze canon op hun plaats en vormen ze een leidraad door meer dan een eeuw christendemocratie.
Deze canon helpt om even een beetje afstand te nemen van het hier en nu, en te putten uit de inzichten van Groen van Prinsterer en Schaepman, van Lohman en van Colijn en van Steenkamp en Aantjes, als een glas koel water in de hitte van het politieke debat of onderweg naar de volgende verkiezingen. Hun geschiedenissen zetten de problemen van het heden in perspectief, helpen de koers te bepalen in het heden en inspireren de christendemocratie de weg naar morgen met nieuwe moed in te slaan.
De auteur is directeur van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme, hoogleraar collectievorming en geschiedenis van het Neocalvinisme aan de Vrije Universiteit en bijzonder hoogleraar geschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen. Dit artikel is de tekst van de lezing die hij dinsdag uitsprak bij de presentatie van de canon van de Nederlandse christendemocratie.