Frans Peijster schrijft over de kooplieden en kerkgangers in zijn voorgeslacht
Frans Peijster werkte als advocaat en bankier. Twee jaar geleden begon hij aan een geschiedenisboek over zijn voorouders. Nu ligt er ”Kooplieden en kerkgangers”.
Honschoote heet het stadje in Vlaanderen waar familie De Peyster oorspronkelijk vandaan komt. Tegenwoordig ligt het in Noord-Frankrijk. In de zestiende eeuw schoten textielbedrijfjes er als paddenstoelen uit de grond. Overal hoorde je het geklepper van weversbomen en het gezoem van spinnewielen. Jacob de Peyster maakte in Honschoote deel uit van een harde kern calvinisten. Hij werd voor vijftig jaar uit Vlaanderen verbannen en kwam in Frankfurt, later in Frankenthal, terecht. Reynier de Peyster vluchtte voor Alva en vond met zijn vrouw in Emden een goed heenkomen. Zijn bezittingen in Gent werden verbeurd verklaard.
Frans Peijster (1954) uit Bussum stamt af van de tak zonder ”de”. Twee jaar lang reisde hij langs bibliotheken en archieven. „Ik heb het wel ingewikkeld gemaakt door én Vlaanderen én Holland én die Duitse steden én Nieuw-Amsterdam te onderzoeken”, zegt Peijster. „Iedere keer weer moet je bij nul beginnen met inlezen. Maar ik vond het leuk om die drie gebieden met elkaar in verband te brengen.” Het boek begint in de vroege zestiende eeuw in Vlaanderen, en volgt De Peysters als ze uitwaaieren over Duitsland en Nederland, later Noord-Amerika. Ze zitten in kerkenraden en stadsbesturen, bekleden functies in het leger, maar zijn voor alles kooplieden.
Van Abraham de Peyster, burgemeester van New York, stond meer dan honderd jaar een standbeeld in Manhattan. Frans Peijster ging er nog wel eens kijken met zijn kinderen. Het standbeeld werd echter in 2004 van zijn sokkel gehesen om plaats te maken voor een British Memorial Garden ter herinnering aan Britse slachtoffers van de aanslagen op de Twin Towers. Peijster hoopt dat de burgervader weer terug wordt gezet.
Opmerkelijk is dat de oud-bankier „eigenlijk helemaal niets” met zijn voorouders heeft. „Ik ben vooral algemeen geïnteresseerd in geschiedenis. Bij mijn voorouders heb geen speciale emotie, of het moet de emotie zijn: Hé, ik heb weer wat over hen gevonden. Dat is gewoon leuk. Ik had het enig gevonden als ik buitenechtelijke kinderen had gevonden, of misdrijven, dat maakt je verhaal alleen maar sappiger. Maar dat is niet gebeurd. Voor mij had het net zo goed een andere familie kunnen zijn.”
Heeft u nog gesproken met andere nazaten?
„Ik ben bij twee dames De Peijster in Parijs geweest, maar dat leverde niet veel op. Verder heb ik gemaild met een Niek de Peijster in Amerika. Voor het overige was het allemaal archiefwerk.”
Hoe wist u zo snel de weg in de archieven?
„Ik ben gewoon in de Koninklijke Bibliotheek (KB) begonnen, bij de hugenoten. Via bibliografieën ga je van het ene boek naar het andere. In het begin heb ik heel veel gekopieerd. Dat liet ik mijn kinderen tegen uurloon doen. De KB heeft een goede service. Je kunt alles online reserveren, echt ideaal. Om de New York Public Library moest ik wel lachen. Ik kwam daar vrolijk binnen, en dacht: Dit is New York, dit loopt voor op Nederland. Ik ging achter de computer zitten, maar wat bleek: moest ik per boek een formuliertje invullen met naam, adres, woonplaats, titel, auteur enzovoort. Ik zei: Meneer, ik kom hier 400, 500 boeken bekijken. Denkt u dat ik dit per boek ga invullen? Ja, dat dacht hij wel: één formuliertje per boek. Meneer, dit is een grap. Maar nee. Die eerste avond heb ik 200 formulieren zitten invullen. Als je dan in de KB komt, moet je zeggen: Jullie lopen lichtjaren voor op de New York Public Library.”
Uitvoerig schrijft u over de zestiende- en de zeventiende-eeuwse immigratie naar Nederland. Tussen de regels door lees ik kritiek op de huidige manier van omgang met immigranten.
„Dat klopt. Ik had in het boek een aantal verwijzingen naar het heden opgenomen. Die heb ik er op verzoek van meelezers uit gehaald. Ik had er bijvoorbeeld geschreven dat Balkenende de VOC-mentaliteit heeft benadrukt, maar beter had kunnen zeggen dat de VOC door buitenlanders is opgericht, met buitenlands kapitaal. Dat was een positievere bijdrage aan de discussie geweest. Wist je dat er ten minste 150.000 immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden naar Noord-Nederland zijn gegaan? Ik zeg niet dat de gouden eeuw door de Belgen is veroorzaakt, maar daar komt het wel op neer.”
Waarin handelden De Peysters zoal?
„Johannes en Cornelia hadden in New York vier volwassen zonen met misschien wel het grootste concern van de stad. Ze hadden veel schepen, en handelden in vrijwel alles: bonen, erwten, meel, maderawijn, ijzeren potten, katoenen doeken.”
En slaven.
„Alles heb ik gevonden, maar geen slaven. Als ze daar in handelden, was ik dat toch wel tegengekomen. Ze hadden geen reden om daar geheimzinnig over te doen. In New York waren de kooplieden niet geïnteresseerd in slaven. Ze hadden wel slaven in dienst. En ik heb een Maria de Peyster gevonden die een winkel had en in slaven handelde. Dus daar waren ze ook weer niet te beroerd voor.”
Is er iets bekend over hun geloofsleven?
„Niet zo veel. Ik heb brieven gezien van Johannes de Peyster uit Boston, daar staat een en ander in. Maar over het algemeen gaat het weinig over geloof. De brieven gaan over de afhandeling van testamenten en de kosten daarvan. Tante Marietje is dood, oom Jan is ziek, dat soort dingen. In het rampjaar 1672 wordt er een brief van Amerika naar Europa gestuurd. Maar ook dan zeggen ze niet meer dan: Dat we maar veel mogen bidden.
Dit ligt anders bij de vroegere De Peysters, die een rol speelden in de vluchtelingenkerken. Hun achtergelaten goederen werden verbeurd verklaard, omwille van het geloof. Daar moet een sterke overtuiging achter schuil zijn gegaan. Ik vermoed ook dat ze betrokken waren bij de Beeldenstorm. Zo zat Reinier in de kerkenraad. Er zijn mensen die het ontkennen, maar ik ben ervan overtuigd dat die kerkenraden betrokken waren bij de Beeldenstorm. Er waren preken van dominees, waarna ze de zaak kapot gingen maken.”
„Die Willem van Oranje is wel een bijzondere man”
Frans Peijster beschrijft in ”Kooplieden & kerkgangers” de geschiedenis van de Nederlanden tijdens de Tachtigjarige Oorlog en die van New York in de koloniale periode door de ogen van zijn voorouders. Opmerkelijk: het kapitaal en de kennis van 150.000 emigranten uit de Zuidelijke Nederlanden maakten de Nederlandse gouden eeuw mogelijk. Verder noemt Peijster de gouverneur Peter Stuyvesant een gereformeerde fundamentalist die Joden en lutheranen in Nieuw-Nederland zo veel mogelijk tegenwerkte. Ook de herovering van New York door twee Nederlandse admiraals in 1673 en de latere staatsgreep van 1689 komen aan bod.
Peijster vindt prins Willem van Oranje „een bijzondere man”, hoewel ook deze misdaden niet kon voorkomen. „Mijn moeder belde me laatste op, en zei: ik wist niet dat Willem van Oranje die geestelijken zo had laten verminken in Roermond, toen hij daar binnenviel. Dat hoofdstuk vertellen we liever niet. Maar die aantallen staan natuurlijk in geen verhouding tot de slachtoffers die de inquisitie maakte. Ik ben echt niet zo op het Oranjehuis, maar die Willem van Oranje is wel een bijzondere man.” Met glimlach: „Ik heb van alles over hem proberen te vinden wat niet klopte, maar het is niet te vinden. Zijn tolerantie voor alle geloven is in die tijd uitzonderlijk.”
Boekgegevens
”Kooplieden & kerkgangers. Geloof, hoop en handel van de familie De Peyster, 1525-1725”, door Frans Peijster; uitg. Walburg Pers, Zutphen, 2012; ISBN 978 90 5730 817 8; 352 blz.; € 29,95.