Spotlight: Noordervliet kiest vrijdenker als hoofdpersoon
Een van de personages in de nieuwe roman van Nelleke Noordervliet heet Jacob Revius en is regent van het Statencollege in Leiden. Maar een erg fraaie rol speelt hij niet in het verhaal.
Als je jarenlang met een historische figuur bezig bent geweest, denk je hem een beetje te kennen. Zo verging het mij met Revius: ik zie hem als een openhartige, hartstochtelijke, liefdevolle, gedreven, driftige, dominante en strijdbare waarheidszoeker, die zich niet al te druk maakte om bijzaken. Een man die bekendstond als theologisch scherpslijper, maar die tegelijkertijd zijn kinderen en de studenten die hij onder zijn hoede had, soms wat te soft aanpakte en de hand boven het hoofd hield.
Zodoende was het even slikken toen ik op pagina 63 van de roman ”Vrij man” was aangeland. „De punten van de witte snor trilden. De ogen, bleekblauw onder de borstelige wenkbrauwen, keken Menno aan als was hij een worm in de kaas. De stem van de oude Jacob Revius kraakte en beefde van onverholen woede. Menno had de wet van het college overtreden (…), had gedronken, en bezocht huizen van plezier. Dacht hij nu werkelijk dat hij het ambt van predikant waardig was? (…) Wegsturen was nog erg coulant. De schandpaal zou geschikter zijn. Water en brood. Rasphuis!”
Van woede schakelt Revius in de roman over op verdriet en probeert hij de hoofdpersoon te bewegen tot berouw. Maar de laatste voelt daar niets voor: „De woorden van de regent, bedoeld om hem te roeren en tot berouw te bewegen, klonken vals. (…) Opstandigheid tegen de schone schijn van het vaderlijke verdriet hamerde in Menno’s borst. Alle predikanten waren hypocriet. Liever de bedelstaf dan de kansel!”
In zo’n stukje tekst wordt meteen een belangrijk kenmerk van Noordervliets roman zichtbaar: de held van het verhaal is niet de bedaagde regent, maar de jeugdige losbol. Hedendaagse romanschrijvers zijn, zo blijkt hier opnieuw, dol op buitenbeentjes in de geschiedenis: ketters en vrijdenkers, heksen en alchimisten, piraten en rovers. Dappere ridders, wijze regenten of integere geestelijken zijn –als vertegenwoordigers van een voorbije gevestigde orde– totaal uit de mode.
Nelleke Noordervliet lijkt dat goed te begrijpen: ze kiest als hoofdpersoon de vrijgevochten en zelfstandig denkende Menno Molenaar, in schril contrast met hypocriete dominees, machtsbeluste politici en andere vertegenwoordigers van systemen die eropuit lijken elke afwijking de kop in te drukken. En alsof dat nog niet genoeg is, beschrijft ze ook met veel smakelijke en soms onsmakelijke en gruwelijke details de zelfkant van de gouden eeuw: bordelen, goklokalen, abortuspraktijken, ziekte, dood.
Op het eerste gezicht sluit Noordervliet dus aan bij de alleszins geaccepteerde, breed gedragen burgermoraal van vandaag, die geen burgermoraal mag heten, maar het in feite wél is: „Ik wil niet gehoorzaam, getemd en oppassend zijn, ik wil niet fatsoenlijk, geremd en volwassen zijn!” Bij dat levensgevoel passen geen knellende grenzen, geen gehoorzaamheid, geen benauwde angst voor wat de mensen ervan zullen denken. Het gaat erom dat je je eigen koers kiest, onafhankelijk en vrij blijft en op die manier uit het leven haalt wat erin zit.
”Vrij man” kan kennelijk in eerste instantie niet zonder deze clichétegenstelling, en ook niet zonder clichébeelden van geestelijke en wereldlijke machthebbers. Maar gaandeweg het boek sluipt er een donkerder ondertoon in het verhaal, die de tegenstellingen nuanceert. Ook de vrijgevochten Menno kan niet aan de systemen en structuren van het leven ontsnappen: geld, macht, geloof, traditie, politiek. Hoe meer dat zichtbaar wordt, hoe geloofwaardiger het verhaal wordt.
Tussen de bedrijven door doet de auteur veel moeite om de historische gegevens in haar verhaal zo goed mogelijk recht te doen. Ze laat historische figuren als Johan de Witt, maar ook Revius en zijn subregent Heereboord –zuchtend onder dronkenschap en huwelijksproblemen– een rol spelen en vertelt bovendien het nodige over het dagelijks leven in de zeventiende eeuw. Op de achtergrond van haar verhaal spelen Descartes en Spinoza een rol, en kantelt het wereldbeeld, langzaam maar onherroepelijk – haar hoofdpersoon is van die ontwikkeling een prachtig voorbeeld.
Dat die historische werkelijkheid intussen toch niet altijd overtuigend overkomt, ligt niet alleen aan soms al te ongenuanceerde beschrijvingen van karakters en situaties, of aan kleine historische foutjes (er werkten bijvoorbeeld, in tegenstelling tot wat het verhaal zegt, wel degelijk dienstmeiden in het Statencollege). Het komt vooral doordat de auteur een meervoudig perspectief hanteert, waarbij zij ook zelf als personage in het verhaal optreedt. Dat leidt tot scènes waarin Nelleke Noordervliet en Menno Molenaar elkaar letterlijk ontmoeten en in gesprek raken.
Het idee is mooi, en het geeft de auteur gelegenheid om te bespiegelen op de aard van de historische roman, maar het werkt storend in het verhaal. Het leidt soms tot kleine hoorcollegetjes, waarin Noordervliet allerlei wetenswaardigheden over de zeventiende-eeuwse cultuur doceert. Het zorgt er ook voor dat de moraal vrij duidelijk verwoord staat, als de auteur tegen het einde van het verhaal verzucht: „Ik kan hem niet helpen. Het maakt niet uit in welke tijd je woont. Wie zich losdenkt, hangt.”
Aan het einde van zijn leven heeft Menno Molenaar weinig perspectief meer. Dat blijkt uit het laatste gesprekje tussen auteur en hoofdpersoon:
„Welke leidraad voor goed en kwaad neem ik? Veel anders dan die van de dominee zal het niet zijn, afgezien van diens kleinzielige gelijkhebberij, de angstige dwang van de ene ware Kerk. De Tien Geboden van Mozes staan nog altijd gebeiteld. Maar ik heb de helft ervan overtreden en de grootste misdaad begaan. Hoe moet ik leven? Zeg me hoe ik moet leven.”
„Ik weet het niet”, zeg ik, „maar ik blijf bij je.”
Het is de enige troost die er met diep inzicht in het menselijk tekort, maar zonder God, geloof en traditie overblijft.
”Vrij man”, Nelleke Noordervliet; uitg. Augustus, Amsterdam/Antwerpen, 2012; ISBN 978 90 457 0550 7; 464 blz.; € 19,95.