Boeddhabeeldjes in de winkel en op het graf
Wie kennen ons het best? Ik doe een gok: de productie- en inpakmeisjes in fabrieken aan de Chinese oostkust. Met Kerst staan ze daar glazen pieken in te pakken, voor de export onze kant op. Met Pasen zetten ze onze plastic hazen in elkaar. En deze maand zijn ze druk met oranje feestneuzen.
Het hele jaar door pakken ze er oer-Hollandse T-shirtjes, voetbalbroekjes en gympen in. En: onze boeddhabeelden! Je hóórt de meisjes daar denken als er weer zo’n wanstaltig dikbuikig mannetje met open rond mondje via de lopende band op hen afkomt: gaan ze daar in Nederland nu ook al díé kant op?
In een en dezelfde container zouden ze zomaar bij elkaar kunnen zitten: oranje feestmutsen, paashazen, boeddhabeeldjes en kerstversiering. En bij het zien ervan zouden die inpakmeisjes maar twee dingen kunnen denken: óf dat land wordt van multiculti uit elkaar getrokken, óf ze zijn daar volslagen de weg kwijt. Ik houd het op het laatste.
Eenmaal in Nederland komen die boeddhamannetjes terecht in tuincentra en Blokkerachtige winkels. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is, staan ze er naast de wasknijpers en bij de zakken met potgrond. Zo gewoon zijn ze niet eens in het land van herkomst, met zijn miljoenen boeddhisten. En ze achter op de fiets mee naar huis nemen, dat is daar al helemaal ondenkbaar.
Wie in Nederland dus opkomt voor „onze eigen identiteit”, maakt zich een beetje belachelijk, vanwege al die exotische speeltjes, spulletjes en smaken in huizen en winkels. En al zouden die beelden dezelfde functie hebben als onze pizza’s –om de herinnering aan een vakantie vers te houden–, dan nóg maken ze het hameren op de eigen identiteit tot een waterig gedoe.
Intussen zijn die boeddha’s helemaal niet te vergelijken met een pizza – een beetje zwaar op de maag, maar verder onschuldig.
Zo kan het gebeuren dat op een begrafenis of –meer voor de hand– bij een crematie een vrouw het woord neemt en vervolgens hoog opgeeft van haar cursus „spirituele ontplooiing.” Een cursus die gedrenkt blijkt in de denk- en geloofswereld van het boeddhisme, zij het op maat gesneden voor de zelfbewuste Nederlander. Wie dat is? Iemand die afscheid heeft genomen van het christelijk geloof –allemaal veel te beperkend–, maar die ziekte en dood niet krijgt ingepast in zijn leven van ontwikkeling en zelfontplooiing.
Of het is iemand die onbekend is met het christelijk gedachtegoed, maar die in zijn dodelijk zieke leven hunkert naar bevrijding, naar rust en berusting. Kwetsbare zielen zijn het, die iedere strohalm, elke folder vastgrijpen, elk tarief accepteren om die rust te vinden. En: dus maar wát graag zo’n cursusleider omhelzen die hem voorhoudt dat sterven „verder leven” is, zij het „in een andere dimensie.” Dat overlijden zelfs de „ultieme zelfrealisering” is, het „echte leven.” En dat een dodelijke ziekte dan zelfs „een keuze” kan zijn, en sterven „een besluit”, om aardse stervelingen vanuit die „andere dimensie” de weg te wijzen.
Het is dagelijkse praktijk in tal van crematoria en op tal van begraafplaatsen. Waar niet een predikant, maar een „cursusleider” het woord voert en aanwezigen deze mix van heidendom, oosterse fantasie en uitgekookte onzin voorhoudt. En de overledene opvoert als bewijs van zijn gelijk.
Reken maar dat er met open monden wordt geluisterd. Want wie wil nu níét een leven waarin ziekte en dood deel uitmaken van die ultieme zelfrealisering? En: een leven vol pret en oppervlakkigheid blijkt via zo’n cursus in ”no time” ongekende hoogten te bereiken! Waarvoor monniken een leven lang hun knieën moesten pijnigen. Bovendien: niks zonde, dood en kruis, want alles komt in één vloeiende lijn tot zijn bestemming.
Enfin, wie ooit deze „cursusleiders” hoorde bazelen, ziet ze daarna overal opduiken. Als dikbuikige mannetjes met ronde open mondjes. Onverzadigbaar op zoek naar dolende, hongerige zielen.
Reageren? beeldenstorm@refdag.nl