Commentaar: Herdenking mag geen splijtzwam zijn
Bijna elk serieus werk over de oorlogsjaren memoreert het. Soms klinkt zelfs verwondering door in de beschrijving. Tijdens de oorlog vielen tegenstellingen weg. Atheïsten en gelovigen vochten zij aan zij. Gereformeerden en communisten zaten samen in het verzet. Joden vonden een schuilplaats bij christenen. Protestanten en rooms-katholieken hielpen elkaar te overleven in gevangenkampen. De oorlog leidde tot verbroedering.
Triest is dat er rondom de jaarlijkse herdenking van het oorlogsleed, vandaag 4 mei voor de 68e keer (de eerste was op 9 mei 1945), er zo veel discussie en meningsverschillen zijn. Centrale vraag is dan: Wie moeten worden herdacht? Alleen de gevallenen en de burgerslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog? Of ook Nederlandse militairen die in later tijden zijn omgekomen? En herdenken we ook het leed van kinderen van foute ouders? Zij droegen ook, meestal buiten hun schuld, het stempel van paria?
De laatste jaren is daar nog een dimensie bij gekomen. Moet er geen aandacht zijn voor de gevallenen aan Duitse zijde? Daar waren immers toch ook duizenden die de wapens tegen wil en dank droegen en zelfs hun leven moesten geven voor een zaak waarin ze niet geloofden? Is het leed van hun nabestaanden niet even groot als dat van Nederlandse?
Mocht iemand aarzelen om op laatste vragen positief te reageren, dan wordt een schijnbaar onweerlegbaar argument ingebracht. Het zou een prachtig signaal van verzoening zijn als ruim een halve eeuw na de Bevrijding Nederlanders en Duitsers samen de oorlogsslachtoffers herdachten.
Het vervelende is dat die discussies altijd oplaaien enkele dagen voordat de Nationale Dodenherdenking plaatsheeft. Dan worden onder druk van de naderende datum heftige discussies gevoerd, zoals deze week over de plechtigheid in Vorden. Verstandiger zou zijn het gesprek te starten kort na de herdenking op 4 mei, zodat er ruim de gelegenheid is om tot een afgewogen oordeel te komen.
Wie de periode na de oorlog overziet, constateert dat het oordeel over mensen die de bezettingsjaren hebben meegemaakt, zich gewijzigd heeft. Werd er in de eerste decennia na de bevrijding een duidelijk zwart-witschema van goede en foute Nederlanders gehanteerd, inmiddels is wel duidelijk dat er vooral grijze vaderlanders waren.
Evenzo is het besef gegroeid dat veel meer mensen littekens van de oorlog dragen dan alleen de nabestaanden van militairen, verzetsstrijders en burgerslachtoffers. Zo groeit ook de compassie met kinderen van NSB’ers, SS’ers en is er oog gekomen voor de moeilijke positie van veel Duitsers die niet wilden vechten, maar wel moesten.
Toch is dat alles geen reden om de Nationale Dodenherdenking uit te bouwen tot een moment van herinnering aan iedereen die geleden heeft onder de oorlog. Dat leidt tot onverkwikkelijke discussies en maakt een moment van gemeenschappelijk herinneren tot een splijtzwam. Oorspronkelijk ging het om de herdenking van de gevallenen in de Tweede Wereldoorlog. Hun offer was groot. Voldoende om alleen daar bij stil te staan. Omdat de door hen bevochten vrijheid ons lief is.