Dodenherdenking verwordt tot chaos en wanorde
De nationale herdenking van oorlogsslachtoffers op 4 mei verwordt langzamerhand tot chaos en wanorde, schrijft rabbijn Lody B. van de Kamp in reactie op een aantal recente berichten. Tot intens verdriet en intense pijn van hen over wie het werkelijk gaat.
Het is nog maar een week geleden dat de oorlogsgetroffenen uit de Tweede Wereldoorlog en hun directe nabestaanden heel onaangenaam werden verrast door het plan om op 4 mei, tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam, door middel van een gedicht in één adem ook de herinnering levend te houden aan een lid van de Waffen-SS. Gelukkig was het Nationaal Comité 4 en 5 mei zo verstandig om dit waanidee onder druk van veel nationale boosheid te laten varen.
En dan lezen we nu in het Katholiek Nieuwsblad dat op 4 mei in het Gelderse Vorden tijdens de dodenherdenking ook de tien Duitse vliegeniers en soldaten die daar begraven liggen, worden herdacht. De tijd zou rijp zijn om ook de gevallen nazisoldaten te gaan herdenken.
Dit alles gebeurt nadat vorig jaar al grote ophef was ontstaan in de gemeente Culemborg, toen daar de zoon van collaborateur en NSB-voorman Meinoud Rost van Tonningen werd uitgenodigd om bij de dodenherdenking het woord te voeren.
Compassie
Ik vraag mij af of dit een zich steeds verder ontwikkelend gevoel van een gekunstelde ‘compassie’ is met iedereen die in oorlogstijd ergens een slachtoffer van is geworden. Een medeleven dat geen ruimte meer gunt aan de eigen oorlogsgetroffenen en hun nabestaanden die nog onder ons zijn.
Is het een relativering van oorlogsmisdaden, door deze te classificeren onder de noemer van het brengen van heil voor de naoorlogse heropbouw? Terroristen worden vrijheidsstrijders. SS’ers worden de grondleggers van het naoorlogse Europa.
Is dit de historische loop van feiten, zoals de geschiedenis nu eenmaal haar loop neemt? Gebeurt dit op dezelfde manier als waarop de zegeningen van de Franse keizer Napoleon Bonaparte –waaronder het invoeren van het decimaal stelsel, de burgerlijke stand en de onderwijswet– nog wel worden geteld? Terwijl we de bijna 700.000 slachtoffers die zijn gevallen door zijn waanidee om op te trekken tegen Rusland kennelijk allang zijn vergeten.
Of begint het op sarren te lijken? Op tergen? Treiteren? Zijn we zo ver gedaald in ons sociale en maatschappelijke gedrag dat we elkaar het verdriet niet meer gunnen?
We mogen niet langer ongestoord stilstaan bij de meest ingrijpende periode die nog in het geheugen van veel van onze landgenoten ligt. Zijn we bezig iedere keer iets nieuws te verzinnen om oorlogsoverlevenden of familieleden van omgekomen verzetsstrijders, van gijzelaars, gesneuvelde militairen, omgebrachte Joden tot in het diepst van hun ziel te raken juist op die momenten in het jaar waarop die ziel al zo kwetsbaar is?
Zij die al deze nieuwe initiatieven ontplooien, moeten zelf maar de antwoorden op al deze vragen aandragen.
Slaven
Voor mijzelf blijft de eeuwenoude tekst uit de liturgie die de Jood tijdens de jaarlijkse herdenking van de bevrijding van de slavernij in Egypte op het pesachfeest uitspreekt, gelden: „In iedere generatie is de Jood verplicht zichzelf te beschouwen alsof hij persoonlijk deel uitmaakt van die slaven die hun vrijheid hervonden.”
Zolang wij onszelf proberen vast te klampen aan de beelden die wij van generatie op generatie hebben meegekregen over het verschil tussen slavernij en vrijheid, over het verschil tussen dader en slachtoffer, over het verschil tussen vervolgden en beulen, blijft de geschiedenis in alle zuiverheid haar weg vervolgen.
Verlaten wij deze weg, dan ontstaan die chaos en die wanorde waarin langzamerhand de dodenherdenking op 4 mei terecht is gekomen, tot intens verdriet en intense pijn van hen over wie het werkelijk gaat.
De auteur is orthodox-Joods rabbijn.