Klassieke muziek en het grote publiek
Het schrijven van een overzichtswerk van de klassieke muziek voor een groot publiek is geen geringe opgave. De muziekgeschiedenis heeft vele kanten, zodat je moet kiezen waar je het wel en niet over wilt hebben. André Klukhuhn wil de muziekgeschiedenis voor de leek toegankelijk maken en daarbij verbanden aangeven met wiskunde en filosofie.
In de oudheid werden rekenkunde, meetkunde, astronomie en muziek als bij elkaar horend beschouwd, hoewel de praktische muziekbeoefening daarbuiten viel. Muziek maken was voor vrouwen en slaven, wetenschap voor mannen. Pas in de 20e eeuw vinden we componisten die wiskundige berekeningen loslaten op hun composities, maar lang heeft dat niet geduurd. Reden: te afstandelijk en een negeren van de emotie.
Men kan er bewondering voor hebben dat André Klukhuhn, scheikundige en filosoof, zijn onderwerp zó heeft bewerkt dat het voor iedereen goed te lezen is. Het boek leest als een trein. Met name de tweede helft, over de 20e eeuw, brengt de diverse componisten dichtbij in hun vaak moeizame streven naar de juiste vorm en inhoud van hun werk.
Toch roept Klukhuhn ook wel enkele vragen op. In hoofdstuk 2 zegt hij zijn gegevens vooral te betrekken uit de bekende muziekgeschiedenis van Grout en Palisca. Helaas is dit standaardwerk al geruime tijd achterhaald door dat van Richard Taruskin. Overigens blijkt Klukhuhn ook Grout niet altijd goed gelezen te hebben. Zo heeft hij het op blz. 80 over composities voor orgel van Schütz en de invloed van Sweelinck daarop. Zijn bron zegt echter: „as far as we know, Schütz did not write any strictly independent instrumental music.” Op blz. 57 wordt naast het gregoriaans ook weer eens de volksmuziek als bron van onze psalmmelodieën van stal gehaald, een bewering waarvan de onjuistheid al bijna honderd jaar geleden is aangetoond.
Ik heb er begrip voor dat Klukhuhn zich beperkt tot het geven van korte levensbeschrijvingen van componisten. Hij doet dat op een smakelijke en onderhoudende manier. Alleen komt daardoor het beloofde verband tussen filosofie en muziek wat onder druk te staan. Wel heeft de auteur het soms over de tijdgeest, maar dat is nogal algemeen en weinig op het onderwerp gericht. Ook is hij soms wat slordig in het gebruik van muzikale begrippen. Zo heeft hij het over ”valse dissonanten”. Die bestaan niet. Dissonanten zijn alleen maar vals als ze verkeerd worden geïntoneerd.
Klukhuhn heeft een voorkeur voor het vermelden van saillante details uit de levens van componisten, en dan met name waar het hun contacten met de andere sekse betreft. In hoeverre deze avonturen sporen achterlieten in hun werk, wordt niet duidelijk.
Ten slotte begrijp ik niet dat er in het „eerste Nederlandse overzichtswerk van de klassieke muziek” geen aandacht wordt besteed aan Nederlandse componisten. Jammer!
In zijn slothoofdstuk doet Klukhuhn nog een poging om wat hij in de eerste 356 bladzijden heeft laten liggen alsnog enigszins recht te trekken. Echter, aan het daadwerkelijke verband tussen wis- en natuurkunde en muziek gaat hij voorbij. Wanneer hij het heeft over 20e-eeuwse composities die betrekking zouden hebben op de kosmische harmonie, gaat hij af op titels, maar hoe een en ander zich in de muziek manifesteert, geeft hij niet aan. Verder dan een picturale vergelijking van een pagina met wiskundige berekeningen met een bladzijde uit ”Le Sacre du Printemps” van Strawinsky komt het niet. Dat geeft de zwakte van dit boek aan: het onvermogen om muziektheoretische zaken op een begrijpelijke manier duidelijk te maken voor de geïnteresseerde leek.
Ondanks deze bezwaren is het boek voor wie belangstelling heeft voor het onderwerp en daarover onderhoudend geïnformeerd wil worden, de moeite van het lezen waard.
Boekgegevens
”Ongehoorde symfonie. Een overzicht van de geschiedenis en de filosofie van de klassieke muziek”, door André Klukhuhn; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 351 3752 3; 412 blz.; € 27,50.