Spotlight: Wilhelmus als kapstok voor vaderlandse idealen
Als er íéts vaststaat over het Wilhelmus, is dat wel dat het lied zorgt voor enorme partijvorming. Dit voorjaar verschenen er alweer drie nieuwe boekjes, die stuk voor stuk een poging doen om aanhangers te winnen voor het eigen standpunt. Niettemin zullen de raadsels rond het Wilhelmus niet gauw ophouden te bestaan.
Om de paar jaar roept iemand dat hij het licht gezien heeft, dat hij kan bewijzen dat Marnix (of Coornhert, of Saravia, of een onbekende Duitser) écht de dichter is van het Wilhelmus, dat het lied definitief in 1568 (of 1570, of 1571, of 1572) is ontstaan, of dat nu eindelijk de alleroudste versie boven water is gekomen. Dat is natuurlijk ieders goed recht, zolang de uitgedragen visie maar getoetst kan worden aan de hand van argumenten.
Akeliger vind ik het als boekjes mij confronteren met een theorie die verkocht wordt als hoogste waarheid, zonder dat de lezer ingelicht wordt over het feit dat er ook allerlei andere theorieën bestaan. Zeker bij informatieve boekjes voor het brede publiek is zorgvuldigheid met de feiten geboden – alleen al het Wikipedialemma over het Wilhelmus biedt meer duidelijkheid dan de drie hier besproken boekjes bij elkaar. Ze doen alsof ze de laatste stand van zaken bieden, de feiten goed en volledig weergeven en absoluut betrouwbare conclusies trekken. Dat is echter de vraag.
Toch valt over de genoemde drie boekjes genoeg positiefs te zeggen. ”Het Wilhelmus, het oudste en mooiste volkslied ter wereld” van Dolf Lok is duidelijk toegesneden op gebruik in het christelijk onderwijs. Het bevat allereerst een aantal fragmenten uit de stripverhalen van Piet Prins over de Tachtigjarige Oorlog (zodat jongeren zich spelenderwijs kennis over de zestiende eeuw eigen kunnen maken). Verder biedt het heldere informatie, mét vragen en opdrachten, over historische feiten en hedendaagse herinneringsplaatsen in het landschap, en over het gebruik van Bijbelteksten in het Wilhelmus.
Maar de paragrafen over achtergronden, structuur en dichter van het Wilhelmus zijn, zonder dat de lezer daarover ingelicht wordt, geschreven vanuit één bepaalde, gekleurde theorie (met Marnix als de dichter). Daarbij lijkt het er iets te veel op dat feiten en uitleg helemaal zijn toegesneden op een vooraf gegeven ideaal vanuit een vooraf gegeven traditie. Op zichzelf is er met tradities en idealen natuurlijk niets mis, maar het lijkt me eerlijker om eerst alle kanten van de zaak te laten zien, en dan pas zelf een keus te maken.
Net als in het boekje van Lok zweeft ook in het essay van Bert Hofman, ”De Vader des Vaderlands in het Nederlandse volkslied”, duidelijk de God-Nederland-en-Oranjegedachte op de achtergrond. Hofman kiest evenwel voor een andere ontstaansgeschiedenis van het Wilhelmus. Zijn theorie is dat er een ‘oertekst’ heeft bestaan, geschreven door de hofpredikant Saravia, die later aangepast en bewerkt is door Marnix.
Speerpunt van zijn essay is de gedachte dat het Wilhelmus diep inzicht biedt in de beweegredenen van Willem van Oranje, die slechts vanuit een rechtstreeks ervaren goddelijke opdracht in staat was tot volhouden tegen alle omstandigheden in. Hofmans essay (dat als essay gekleurd mág zijn) is de moeite van het lezen zeker waard. Zijn betoog is sympathiek, en ik wil graag geloven dat hij gelijk heeft – maar dan vooral op grond van het totaalbeeld dat uit andere bronnen oprijst. Dat het Wilhelmus als rechtstreekse bron voor Oranjes motieven beschouwd mag worden, bijna alsof Willem van Oranje zelf de auteur is en zijn gemoed onbekommerd op papier heeft uitgestort, is immers nog zo duidelijk niet. Het wordt wel met aplomb gepresenteerd, maar niet overtuigend beargumenteerd.
Totaal anders weer is ”Het geheim van het Wilhelmus” van Theo Arosius, een boek dat wil bewijzen dat niet Marnix, maar Coornhert de dichter van ons volkslied was. Waarom moest die dichter anoniem blijven? Natuurlijk, zegt Arosius, omdat hij katholiek was – dat zou het niet goed doen bij de protestanten die de kern van Oranjes aanhang vormden. Conclusie: Coornhert heeft veel betere papieren dan Marnix.
Wie na dit alles in verwarring achterblijft, valt niets te verwijten. Niemand weet écht hoe het zit met het Wilhelmus. Meningsverschillen worden bovendien verduisterd door kerkelijke en politieke voorkeuren en belangen, en het is moeilijk om daar los van te komen. Ook vandaag. Zie de discussies onder historici over de laatste woorden van Willem van Oranje, over het God-Nederland-en-Oranjegevoel of over de eventuele afschaffing van het Wilhelmus – is het niet vanwege het Duitse bloed, dan wel vanwege de Spaanse koning, de moeilijke taal of de godsdienstige achtergrond.
Allemaal willen we ons de geschiedenis toe-eigenen, liefst op een manier die past bij onze eigen opvattingen en onze eigen traditie. Maar het heeft niet veel zin om vast te houden aan historische tradities binnen de eigen zuil, louter en alleen omdat het gekoesterde opvattingen betreft. Ook al lijkt de historische waarheid over het Wilhelmus dan ongrijpbaar, van schrijvers mag verwacht worden dat ze allereerst eerlijk en volledig zijn over de feiten en durven laten zien op welke manier hun informatie gekleurd is door hun eigen opvattingen.
Ik heb niets tegen die visie, integendeel. Zonder visie gaat het niet, en gekoesterde ideaalbeelden hoeven helemaal niet te verdwijnen. Zolang ze af en toe maar onbevangen tegen het licht gehouden worden – dat is precies de taak van iedereen die over geschiedenis schrijven wil. Lezers hebben er recht op te weten waar de feiten ophouden en waar de interpretatie van de schrijver begint. Het verleden naar je hand zetten is makkelijk genoeg, maar, met een woord van A. Th. van Deursen: het gaat er juist om dat je recht doet aan het verleden.
”De Vader des Vaderlands in het Nederlandse volkslied. Essay”, Bert Hofman; uitg. Willem de Zwijgerstichting, Baarn, 2012; ISBN 978 90 72462 51 0; 56 blz.; € 4,50; ”Het Wilhelmus. Het oudste en mooiste volkslied ter wereld”, Dolf Lok; uitg. De Banier, Apeldoorn, 2012; ISBN 978 90 336 3238 9; 158 blz.; € 13,95; ”Het geheim van het Wilhelmus”, Theo Arosius; uitg. Aspekt, Soesterberg, 2012; ISBN 978 94 6153 063 9; 170 blz.; € 17,95.