Hoe het verder moet in Syrië
Het ziet er niet naar uit dat het Syrische vraagstuk op korte termijn zal verdwijnen uit de internationale media. Al was het alleen maar vanwege de snelle opeenvolging van conferenties waarop dit thema besproken wordt.
De afgelopen week was de Syrische crisis allereerst op 17 april onderwerp van gesprek in Qatar, waar de Arabische Golfstaten bij elkaar kwamen. Twee dagen later werd er in Parijs een bijeenkomst gehouden door de zogeheten Vrienden van Syrië. Veel verbaal geweld moest camoufleren dat eigenlijk niemand weet hoe het verder moet met Syrië.
Zowel in Qatar als Parijs werden steunbetuigingen uitgesproken voor het vredesplan van VN-bemiddelaar Kofi Annan, dat een politieke oplossing voor de problemen moet bieden. Tegelijkertijd echter spraken de conferentiegangers ook hun steun uit voor die elementen binnen de Syrische oppositie die iedere dialoog met het regime in Damascus weigeren. Dat roept vragen op over de werkelijke intenties van sommige landen in de Arabische regio.
Ondertussen is in het Westen het enthousiasme over de Arabische revoltes behoorlijk bekoeld. Die opstanden werden in eerste instantie hoopvol betiteld als een Arabische lente, die het Midden-Oosten blijvend zou veranderen. Dit laatste is inderdaad gebeurd, maar het lijkt steeds minder zeker dat deze veranderingen op de middellange termijn positief zullen uitpakken voor de bewoners van de regio zelf én voor het Westen.
De Arabische revoluties roepen herinneringen op aan de postkoloniale periode, toen er van Irak tot Libië militaire coups plaatshadden die werden uitgevoerd in naam van socialisme en moderniteit. De huidige revoltes lijken in zekere zin contrarevoltes, die gericht zijn tegen de regimes die voortkwamen uit de opstanden van weleer.
Cyclus
Mede door toedoen van enkele constante factoren die eigen zijn aan de maatschappelijke samenstelling van het Midden-Oosten –tribalisme, islamitische stromingen, militarisering– lijkt de geschiedenis van het Midden-Oosten soms op een cyclus.
Het grootste probleem is daarbij dat in de verschillende fases van deze cyclus de wezenlijke problematiek van de regio niet wordt opgelost. Van Turkije tot Tunesië worstelt men nog steeds met het vraagstuk van de juiste verhouding tussen religie en staat, waarbij de balans in de postkoloniale periode leek door te slaan in het voordeel van de seculiere staat, maar nu ten gunste van politieke islamisten.
De juiste verhouding tussen religie en staat lijkt echter nog steeds niet gevonden, met alle negatieve gevolgen van dien voor de positie van de vele religieuze minderheden die de regio rijk is.
In het Westen is in sommige kringen de term ”politiek correct denken” ingeburgerd geraakt, waarmee wordt bedoeld dat om een veelheid van –vaak goedbedoelde– redenen bepaalde gevoelige kwesties niet mogen worden benoemd, laat staan publiekelijk besproken. Hiermee ontzegt een samenleving zichzelf echter de mogelijkheid dat van het bespreekbaar maken van deze materie uiteindelijk een louterende en dus positieve werking kan uitgaan.
Ook in het Midden-Oosten is dit politiek correcte denken aanwezig, dat stelt dat gedurende de geschiedenis van de regio de verschillende etnische en religieuze groepen altijd vreedzaam en broederlijk met elkaar hebben samengeleefd. Het is een mantra die ook steeds terugkeert in de Arabische media, waardoor het gevaarlijke probleem van het endemische sektarisme dat de regio teistert onbespreekbaar is gemaakt.
De nieuwe regimes in het postkoloniale Midden-Oosten begrepen het potentiële explosieve gevaar van dit sektarisme, dat zowel religieuze, etnische als tribale vormen kan aannemen. Openbare discussies hierover waren niet mogelijk, wat zich wreekt omdat het oplaaiende vuur van al deze vormen van sektarisme een van de onvoorziene bijeffecten blijkt te zijn van de Arabische onrust. Dit vormt vooral een groot gevaar voor Syrië, waar al deze regionale breuklijnen samenkomen.
Fragmentatie
Dit onderstreept het grote belang van het vredesplan van VN-bemiddelaar Kofi Annan. Want het mislukken hiervan kan slechts betekenen dat de gewapende strijd wordt voortgezet, waarbij een fragmentatie dreigt van Syrië à la Libanon. Daar bewapenden tijdens de burgeroorlog allerlei regionale en internationale spelers hun favoriete factie. Dat bleek een recept voor de voortzetting van het conflict. Het kleine Libanon lag echter vrij geïsoleerd aan de Middellandse Zee, in tegenstelling tot Syrië, dat in het hart van de Arabische wereld ligt.
In internationale media is reeds gewezen op de negatieve gevolgen van het voortdurende geweld in Syrië voor de buurlanden Irak en Libanon. Indien de internationale gemeenschap er echter niet in slaagt een vreedzame oplossing te bewerkstelligen in Syrië zal dit grote gevolgen hebben voor Turkije en Jordanië. In Turkije zou het ertoe kunnen leiden dat de militairen hun oude machtspositie weer versterken, terwijl chaos in Syrië wel eens de genadeslag zou kunnen zijn voor de Hasjemitische troon in Jordanië.
Het begin van de nieuwe sektarische strijd in het Midden-Oosten kan worden herleid tot de ontwikkelingen in Irak na 2003, toen het Westen hier het Ba’athregime ten val bracht. Na de Amerikaanse terugtrekking vanuit Irak brak er een strijd los om invloed in Bagdad tussen Turkije en Iran. Ook dit was slechts een nieuwe aflevering in een oude cyclus, want door de eeuwen heen hebben Osmaanse Turken en heersers in Teheran altijd gevochten om invloed in Irak. Deze strijd heeft zich echter verplaatst naar Syrië, waar Turkije en Iran lijnrecht tegenover elkaar zijn komen te staan.
De Turkse buitenlandse politiek werd in de twintigste eeuw vooral bepaald door de vrees voor de Sovjet-Unie, die de Turkse republiek in de armen dreef van de NAVO. Het was daarom te verwachten dat deze politiek na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 zou wijzigen. Een duidelijke indicatie hiervan was de Turkse weigering in 2003 om Amerikaanse troepen vanaf Turks grondgebied Irak te laten aanvallen.
Deze weigering maakte deel uit van een Turkse heroriëntering op het Arabische achterland, waarvan Syrië het kroonjuweel vormde. Syrië bemiddelde in de door Ankara zo gewenste toenadering tot Iran, maar belangrijker nog was de Syrische steun in de strijd tegen de Koerdische PKK.
Snelle verandering
Toen in maart 2011 de crisis in Syrië begon, werden veel waarnemers verrast door de snelle verandering in de Turkse opstelling tegenover Damascus. Leiders van de Turkse conservatieve AK-partij begonnen te spreken over de ophanden zijnde val van het Syrische regime, en de Turkse minister-president Erdogan herhaalde keer op keer dat de dagen van de Syrische president Bashar al-Assad geteld waren. Bovendien liet het Turkse leiderschap de oppositionele Syrische Nationale Raad en het Vrije Syrische Leger opereren vanaf Turks grondgebied, in de verwachting dat haar invloed in een Syrië zonder Assad groot zou zijn.
Tot ontzetting van Ankara viel het Syrische regime echter niet. Het vredesplan van Kofi Annan is impliciet gebaseerd op deze realiteit, doordat het politieke besprekingen voorstelt die dienen plaats te hebben onder leiding van de Syrische president. Dit moet een regelrechte nachtmerrie zijn voor de Turkse leiders, want hoe moet men zich de toekomstige relaties voorstellen met een vijandig Damascus?
Het verschil tussen 2003 en 2012 is opvallend. In 2003 weigerde de Turkse AK-regering pertinent de NAVO toestemming te verlenen om vanaf Turks grondgebied aanvallen uit te voeren in Irak. Anno 2012 echter kan men zich niet aan de indruk onttrekken dat Ankara de NAVO juist voortdurend probeert te bewegen om vanuit Turkije acties uit te voeren op Syrisch grondgebied. De NAVO-landen staan echter bepaald niet te trappelen.
De buurlanden van Syrië kijken met toenemende zorg naar het Syrische kruitvat. Een vreedzame politieke oplossing voor de Syrische crisis is daarom tevens een regionale oplossing. Die is dringend noodzakelijk, vooral in het licht van de voortdurende speculaties over een ophanden zijnde aanval op nucleaire faciliteiten in Iran.