Reactie van Joodse gemeenschap op gedicht Günter Grass kinderachtig
De Duitse Nobelprijswinnaar Günter Grass deed veel stof opwaaien met zijn kritische gedicht over het atoomprogramma van Israël (RD 10-4). Dr. Hans Ester vindt dat Israël moeten leren leven met de status van een normaal land.
De schuld die Duitsland gedurende het Derde Rijk jegens de Joodse Europeanen op zich heeft geladen, is niet te vatten. Een dergelijke schuld valt niet goed te maken, nu niet en in geen enkele toekomst.
Vooral de Duitse Bondsrepubliek heeft na 1949 wel geprobeerd om een gebaar te maken naar de Joodse vervolgden, in Duitsland en elders. Op 10 september 1952 werd in Bonn een wet aangenomen waarin aan de staat Israël 3 miljard D-Mark werd geschonken. De Jewish Claims Conference ontving 450 miljoen D-Mark. Dit alles onder de noemer ”Deutsche Wiedergutmachungspolitik”, ook al wist men dat het nooit meer echt goed zou komen. De enige gerechtvaardigde houding van Duitsland jegens Israël was die van absolute loyaliteit. Het verleden eiste dat.
En nu heeft de schrijver en Nobelprijswinnaar Günter Grass (84 jaar oud) roet in het eten gegooid door in de Süddeutsche Zeitung een soort prozagedicht te publiceren dat met de woorden ”Warum schweige ich…” (Waarom zwijg ik…) begint. De reacties waren heftig, om het zachtjes uit te drukken. Dieter Graumann, de voorzitter van de Duitse Centrale Joodse Raad, betitelde het gedicht als ”haatpamflet”, de publicist Henryk Broder stortte de fiolen van zijn toorn over de ”antisemiet” Grass uit en Israëls minister van Buitenlandse Zaken Eli Yishai zorgde ervoor dat Günter Grass Israël niet meer in mag.
Wie het gedicht leest, zal niet onder de indruk zijn van het poëtisch vermogen van zijn schepper. De toon is niet overdreven verhit en vijandig in de richting van Israël. Maar er worden wel dingen in gezegd die er qua politieke scherpte niet om liegen. Het gedicht is als geheel toch eerder een forse dreun dan een oorvijg.
Het venijn zit in Grass’ gedachte dat Israël een ”Planspiel” aan het beoefenen is, simulatie van een situatie die later werkelijkheid zal worden. Het resultaat van het recht op de eerste klap die Israël mag uitdelen, zal volgens het gedicht de vernietiging van het Iraanse volk zijn. „Wij”, zo zegt het gedicht, „zullen na deze actie slechts voetnoten zijn.”
Grass schreef zijn gedicht voordat het in zijn ogen te laat is. We moeten nu protesteren, anders zijn we geen cent meer waard en overleven we hoogstens als voetnoten van de geschiedenis.
Het gevaar komt in dit gedicht van de kant van Israël en niet vanuit Iran, dat alleen volgens onbewezen vermoedens over een atoombom zou beschikken. Hier zullen kenners van de internationale politiek Grass overtuigend van repliek kunnen dienen. De geschiedenis van de laatste 64 jaar heeft geleerd dat het Midden-Oosten Israël naar het leven staat. Het is logisch dat Israël niet passief gaat zitten afwachten totdat het de bedreigingen niet meer het hoofd kan bieden.
Grass heeft in zijn gedicht ook kritiek op de cocon van geheimzinnigheid rond de atoomwapens van Israël. Mij lijkt die kritiek terecht. Israël kan zich niet aan de permanente internationale controle van zijn atoompotentieel door de internationaal erkende instanties onttrekken. Grass pleit voor controle op dit gebied, zowel van Israël als van Iran.
Het refrein van het gedicht luidt: Waarom heb ik tot nu toe gezwegen, waarom zeg ik nu pas iets, waarom verbood ik mijzelf om ooit met een kritische vinger naar Israël te wijzen? Het antwoord is zonneklaar. Omdat ik Günter Grass als Duitser zowel persoonlijk als collectief schuldig ben aan de misdaden jegens de Joden van Europa die in het land Israël een veilig thuis hebben gezocht.
Maar, zegt Grass, dat zwijgen kan niet langer voortduren wanneer Israël zich zelf aan een verschrikkelijke misdaad schuldig dreigt te maken. Een misdaad waar Duitsland door het leveren van een atoomonderzeeër aan Israël zelfs een bijdrage aan levert. Enigszins geforceerd pleit Grass aan het slot van zijn gedicht voor internationale controle in het Midden-Oosten en voor verzoening tussen Israëli’s en Palestijnen.
Dit vlugge tempo van angst en waarschuwing naar controle en vrede maakt veel te grote stappen en misbruikt in wezen de dichtvorm waarin uit de aard der zaak altijd meer wordt gesuggereerd dan expliciet wordt uitgesproken.
Op het gedicht van Grass valt van alles aan te merken. Toch markeert het in al zijn beperkingen een fundamentele verandering. Israël viel voor Duitsland en ook voor de andere West-Europese landen na 1948 buiten het bereik van het morele oordeel. Of beter gezegd: alles wat Israël deed, was goed. Het schuldgevoel in geheel Europa was na de Tweede Wereldoorlog zo groot dat er geen ruimte was voor een kritische benadering van die staat.
Uitzonderingen, vooral van links-socialistische en communistische kant, waren er ook maar die bleven, althans in West-Europa, marginaal. Het is volkomen logisch dat Israëli’s en Joodse Europeanen die zich met Israël vereenzelvigen buitenproportioneel reageren op kritiek, zoals die van Grass in dichtvorm. Men is immers gewend geraakt aan kritiekloze bejubeling. Maar men zal in Israël uiteindelijk moeten toegeven dat het veel gezonder is wanneer landen en volken als gelijken naast en tegenover elkaar staan.
Israël kan op de trouw en de morele steun vanuit Europa en Amerika rekenen, maar het zal moeten leren dat die steun niet meer blindelings wordt gegeven. Wanneer Israël weigert om de grenzen van vóór 1967 te eerbiedigen en te herstellen, moet er een kritisch geluid vanuit Europa volgen. Wanneer Palestijnen door Israël geknecht en vernederd worden, eist dat protest uit Europa.
Günter Grass, die wegens hartklachten in het ziekenhuis in Hamburg ligt, had beter een zakelijk opstel dan een gedicht kunnen schrijven. Deze commotie is hem vermoedelijk te veel geworden. De reacties vanuit de Joodse gemeenschappen zijn kinderachtig en dom. Israël zal moeten leren leven met de status van een normaal land dat Europa en Amerika na aan het hart ligt en juist daarom kritiek moet kunnen verduren.
De auteur is docent algemene literatuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen.