Jan van Gijn analyseert problemen op de orgelbank
Je bent een enthousiaste amateurorganist die wekelijks of tweewekelijks les krijgt. Je werkt er thuis in je spaarzamelijke studie-uren hard voor, maar keer op keer gebeurt het dat er op les niet uitkomt wat je thuis hebt bereikt. Waar zit het op vast en wat is eraan te doen?
Dat is de insteek die Jan van Gijn kiest in zijn boekwerk (A4-formaat) ”Orgel studeren… Hoe moet dat?”. Van Gijn (64) is bezig met zijn laatste jaar als organist van de Apeldoornse Grote Kerk. Meer dan 45 jaar al geeft hij les aan amateurs – een term die hij overigens liever niet gebruikt; hij spreekt van ”de organist in de non-professionele sector”. Nu, aan het einde van zijn actieve loopbaan, heeft hij de behoefte om de weerslag van al die jaren lesgeven aan het papier toe te vertrouwen.
Zijn boek is bedoeld voor orgelleerlingen. „Ik denk dat wat ik schrijf veel herkenning oproept.” Vakmusici hebben volgens hem de studieproblemen die aan de orde komen niet. „Zij zijn meestal zeer getalenteerd en doen vanzelfsprekend wat ik aanbeveel.” Collega-docenten zijn ook niet zijn doelgroep. „Het zou arrogant zijn te zeggen dat dat zo was. Als zij, net als ik, niet werken met toelatingscriteria, kan het niet anders of ze hebben dezelfde ervaringen met hun orgelleerlingen als die ik heb opgedaan.”
Van Gijn somt als „ervaringsdeskundige” in de uitgave eerst achttien vragen van cursisten op, die aan het eind beantwoord worden. Waarom kan ik nooit eens een stuk foutloos spelen? Of: Hoe komt het dat ik met een compositie die ik instudeerde na een paar maanden weer bijna opnieuw moet beginnen? Vervolgens geeft hij aan hoe het werkt in de hersenen: van waarnemen (de partituur lezen) via denken naar bewegen (het spelen). Van Gijn: „Als je voor een stoplicht staat, neem je eerst waar dat het op groen springt. Een fractie later zet je je pas in beweging. Zo is het bij orgelspelen ook: wat je leest, kun je pas even later spelen. Iedere keer maak ik mee dat leerlingen stagneren omdat ze te weinig vooruitkijken. Terwijl dat voor een doorgaand speelverloop essentieel is. Denk maar aan het voorlezen uit de Bijbel. Wil je dat mooi doen, dan moet je steeds vooruitkijken hoe de zin verdergaat. Anders stagneert het.”
Het geheugen –Van Gijn wijdt er 32 pagina’s aan– speelt een belangrijke rol in het betoog. „Het herkennen en begrijpen van de muzikale structuren in de muziek helpt. Als je een toonladder bij het zien in de partituur kent en herkent, kun je die sneller omzetten in beweging. Het doorzien van de structuur van een stuk, daarin kun je je trainen. Hoe vertrouwder je bent met de muziek, hoe gemakkelijker je die speelt. Maar wat je niet begrijpt, onthoud je ook niet makkelijk. Ik merk vaak dat leerlingen aan het eind van een stuk niet meer weten wat ze gespeeld hebben. Alsof je een boek uit hebt, maar niet meer weet waar het over ging.”
Eigenlijk geniet Van Gijn ervan als hij iemand op les krijgt met problemen. Lachend: „Hoe meer problemen, hoe leuker ik het vind. Dan is er tenminste wat te doen. Ik heb het altijd als een uitdaging gezien om zulke mensen verder te helpen. Het geeft een enorme kick als leerlingen zeggen iets nooit te zullen leren, terwijl ze het na een poosje wel blijken te kunnen.”
Hij vergelijkt zichzelf met een arts. „Ik voel me net een dokter. Een leerling komt met een probleem. Dan ben je aan het uitvlooien wat er precies aan de hand is, de diagnose. Vervolgens zoek je hoe die problemen aangepakt kunnen worden en reik je een behandelmethode aan. Dat is wat ik ook met mijn boek wil bieden. Ik ben tevreden als mensen die dit lezen zich herkennen in wat ik beschrijf en na lezing weten hoe ze hun problemen kunnen aanpakken.”
Boekgegevens
”Orgel studeren… Hoe moet dat? Onderzoek naar het studiegedrag van de organist in de non-professionele sector”, Jan van Gijn; uitg. Orgelpraktijk Jan van Gijn, Apeldoorn, 2012; 126 blz.; € 25,- (incl. verzendkosten); bestellen via www.janvangijn.nl