Belijdenis van de waarheid vereist geloof
Op palmzondag hebben veel jonge mensen geloofsbelijdenis afgelegd. In andere kerken vindt de belijdenisdienst op tweede paasdag of tweede pinksterdag plaats. In de gereformeerde gezindte verschilt de opvatting over de inhoud. Doet iemand belijdenis van zijn geloof of van de waarheid?
Dat onderscheid heeft historische wortels. In de kerken van de Afscheiding is de geloofsbelijdenis een voorwaarde om kinderen te laten dopen. Het jawoord bij de doopvont is immers ook een geloofsbelijdenis. Daarom doen veel jongeren al voor hun huwelijk belijdenis. Het is de afsluiting van de catechese.
In hervormde gemeenten ligt dat net iets anders, omdat daar vanuit de traditie van de volkskerk iedereen die erom vraagt de doop ontvangt. Geloofsbelijdenis is daar een bewuste keuze, omdat er geen kerkelijke verplichting is om het te doen.
Als het doen van belijdenis vanzelfsprekend is, kan dat een soort automatisme in de hand werken. De gedachte van de veronderstelde wedergeboorte of van het verondersteld geloof leidt immers tot een automatische verbinding van doop, belijdenis en avondmaal.
Huiverig voor dit automatisme, benadrukken veel reformatorische kerken dat de geloofsbelijdenis alleen een kerkelijk recht verschaft tot het avondmaal en geen goddelijk recht. De geloofsbelijdenis is dan een belijdenis van de waarheid, waarvoor historisch geloof voldoende is. Maar van den beginne is dat zo niet geweest.
Twijfel
Achter in de oude Deux-aesbijbel staat een ”Onderzoeking des geloofs voor degenen die zich tot de gemeente willen begeven om het nachtmaal des Heeren te gebruiken”. Deze onderzoeking –in vragen en antwoorden– bevindt zich tussen het doopformulier en het avondmaalsformulier. Na het laatste antwoord volgen enkele aanwijzingen voor een gesprek met de kerkenraad.
Wie zich bij de gemeente wil voegen, moet de inhoud van de onderzoeking kennen en be-amen. Eventuele twijfels moet de kerkenraad vanuit de Bijbel wegnemen. Daarna vragen de ambtsdragers aan het dooplid of dat zich voorneemt bij deze leer te blijven, de wereld te verzaken, een nieuw christelijk leven te leiden en zich gewillig aan de tucht te onderwerpen. Na het bevestigende antwoord, vermaant men hem tot vrede, liefde, eendracht en tot „vredemaking” indien hij met iemand „enig uitstaan heeft.”
Herman Faukelius neemt deze passage over in zijn ”Kort begrip” maar deze samenvatting van de catechismus staat niet meer tussen doop- en avondmaalsformulier.
De Gereformeerde Bijbelstichting (GBS) heeft er de vier vragen van Voetius aan toegevoegd. Uit deze vragen kan gemakkelijk de conclusie getrokken worden dat historisch geloof voldoende is. In de eerste vraag gaat het immers om het erkennen dat de leer van de kerk de ware en zaligmakende leer is, overeenkomstig de Heilige Schrift. Wie belijdenis doet, beaamt de gereformeerde geloofsbelijdenissen.
Dat het ook bij Voetius om een belijdenis van het geloof en niet alleen van de waarheid gaat, blijkt echter al uit de tweede vraag, die spreekt over standvastigheid „door Gods genade.” Na het jawoord spreekt de dienaar de zegenwens uit dat God, Die het goede werk in deze catechisanten „door Zijn genade begonnen, en dusver gebracht heeft, hen daarin bevestige en het meer en meer voltrekke tot de dag van Christus” (”Politicae ecclesiasticae”, deel 1, pag. 757). Het is jammer dat die bede niet is overgenomen door de GBS.
Door de geloofsbelijdenis krijgen doopleden de toegang tot het avondmaal. Daarmee worden zij geen lidmaten van de gemeente, want zij ontvangen de doop al als lidmaten –ledematen– van het lichaam van Christus. De uitdrukking ”aanneming tot lidmaten” is dan ook verkeerd. Wat je al bent, kun je niet meer worden.
De geloofsbelijdenis is veeleer een antwoord op de doop, waarin de God van het verbond uitspreekt: „Ik ben de Heere uw God.” Daarmee vraagt Hij: Wil je bij Mij horen? De Vader vraagt of je thuis wilt komen. De Zoon vraagt of je verzoening nodig hebt. De Heilige Geest vraagt of Hij in je hart mag wonen. Daar kan toch niemand nee tegen zeggen?
Toch wel. Zonder Gods vernieuwende genade zeggen alle gedoopte kinderen nee tegen God. Elke belijdenisdienst is een wonder van God.
Verzaken
De belijdenis hoort van meet af aan bij de doop. In de paasnacht van 387 –vannacht precies 1625 jaar geleden– is Augustinus gedoopt in Milaan. Ambrosius beschrijft hoe dat in zijn tijd ging. Aan de doop gaat een zalving vooraf. Dan vraagt hij de dopeling: „Zweert u de duivel en zijn werken af?” In het klassieke doopformulier herinnert de uitdrukking ”de wereld verzaken” daar nog aan.
Bij het achthoekige doopbekken kleden de dopelingen zich uit en dalen af in het water. Zoals zij naakt ter wereld gekomen zijn, zo worden zij ook naakt gedoopt. De dienaar vraagt: „Gelooft u in God de almachtige Vader?” De dopeling antwoordt: „Credo” (ik geloof) en wordt voor de eerste keer ondergedompeld.
Voor de tweede onderdompeling vraagt Ambrosius: „Gelooft u in onze Heere Jezus Christus en in Zijn kruis?” Na het tweede credo volgt de derde vraag: „Gelooft u ook in de Heilige Geest?” Op deze wijze is de apostolische geloofsbelijdenis ontstaan als een doopbelijdenis.
Na de doop ontvangen de dopelingen de handoplegging en het kruisteken op het voorhoofd en een wit kleed –waar onze doopjurk van afstamt– en gaan in de kerk om voor het eerst deel te nemen aan het heilig avondmaal.
Die verbinding tussen belijdenis en doop komt tot uitdrukking bij de bediening van de kinderdoop. In de Vroege Kerk stelt de dienaar de doopvragen aan het kind. „Anna, verzaakt u de duivel?” Anna antwoordt: „Ik verzaak.” Maar omdat Anna nog zo klein is dat zij niet kan praten is er een peter of een meter die plaatsvervangend antwoord geeft. „Jan, gelooft u in God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest?” De peter antwoordt: „Credo.” De peetouders vertegenwoordigen de dopeling.
Pas na de Reformatie vraagt de kerk aan de ouders de belofte om het kind christelijk op te voeden en te onderwijzen in het geloof. De vermelding van de doopgetuigen in het klassieke formulier is nog een oud overblijfsel van de peter en meter.
De geloofsbelijdenis zoals die in de kerken van de Reformatie plaatsvindt, kun je misschien nog het beste zien als een late echo van de doopbelijdenis; in plaats van de peter en de meter mag de dopeling nu zelf uitspreken: Ik geloof. Het zou in dat licht goed zijn om met de belijdeniscatechisanten de prachtige vragen van het formulier voor de volwassendoop te lezen. Daaruit blijkt zonneklaar dat belijdenis doen niet kan zonder persoonlijk geloof.
Tieners
In de loop van de middeleeuwen zijn de aan de doop verbonden zalving, handoplegging en het geven van het kruisteken los komen te staan van de doop. Om aan de eucharistie deel te nemen, moeten de kinderen eerst de ”anni discretionis” –de jaren van het onderscheid– bereiken. In het doopformulier klinkt die uitdrukking nog door: „Als het tot zijn verstand gekomen zal zijn.” Om die overgang te markeren komt er een apart sacrament: het vormsel of de confirmatie. Alleen een bisschop mag dit sacrament bedienen.
Maarten Luther wijst dit sacrament scherp af. Hij noemt het zelfs een apenspel. Als de confirmatie de doop moet bekrachtigen, ontkracht zij de genade van God in de doop zelf. Ook Calvijn behandelt het vormsel als een van de „valse sacramenten” (Institutie 4.19.13). Calvijn benadrukt sterker dan Luther het belang van het onderwijs.
Er is tegenwoordig een tendens om de belijdenisdiensten van steeds meer rituelen te voorzien. Daar zit het risico aan dat de belijdenis weer een sacramenteel karakter krijgt. Calvijn verzet zich tegen de gedachte dat de handoplegging bij de confirmatie de gave van de Heilige Geest symboliseert. Als gebaar van zegening heeft hij er geen bezwaar tegen. Hij zou graag zien dat dit zuivere gebruik van de handoplegging hersteld wordt. De Reformatie wil voorkomen dat de belijdenis een sacrament wordt. Dat doet afbreuk aan doop en avondmaal.
In het Genève van Calvijn krijgen kinderen vanaf een jaar of tien onderwijs in de apostolische geloofsbelijdenis, de wet en het Onze Vader en doen daarna belijdenis van het geloof als toegang tot het avondmaal.
Hoewel jongeren in de zestiende eeuw eerder volwassen waren en de vergelijking met de huidige praktijk niet helemaal opgaat, geeft het huidige uitstel van de geloofsbelijdenis wel te denken. Het zou voor veel tieners wellicht een zegen zijn als de kerk eerder zou vragen om een bewuste keuze.
Het is in lijn met de gereformeerde traditie om de leerdiensten helemaal af te stemmen op het onderwijs aan de jongeren. Blijkens ”De Christlicke Ordinancien” van Marten Micron is er in de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen op de eerste zondag van maart en september een speciale kinderdienst. De kinderen vanaf vijf jaar krijgen de vraag om het Onze Vader, de Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden op te zeggen.
Deze twee middagdiensten komen in de plaats van de normale diensten, waarin de grote catechismus wordt gereciteerd door de oudere kinderen. Elke zondagmiddag is er dus een jongerendienst, met twee keer per jaar een kinderdienst, maar nooit zonder een preek van een halfuur. Die praktijk stelt reformatorische kerken voor de vraag welke plaats kinderen en jongeren innemen in de leerdiensten.
Slappigheid
Micron heeft ook een formulier opgesteld om de jongeren toe te laten aan de avondmaalstafel. Dit gebeurt rond hun veertiende, de leeftijd waarop veel kinderen het ouderlijk huis verlaten om te studeren of te werken. Een week voor een avondmaalsdienst staan de jongeren voor in de kerk. Hun vrienden mogen hen aan de gemeente voorstellen.
Na een publieke overhoring aan de hand van de catechismus vraagt de dienaar of zij door de genade van God standvastig willen blijven in de belijdenis van het geloof, overeenkomstig die belijdenis leven, de wereld en de satan „met al zijn pracht” verloochenen en zich aan de tucht onderwerpen. Hij dankt God dat Hij door de Heilige Geest de kinderen godzalige kennis heeft gegeven.
Dat het allemaal nog kwetsbaar is, blijkt wel als hij vervolgens de ouders vermaant om de tieners met hun zorgen te omringen opdat zij niet door „slappigheid” verloochenen wat zij beleden hebben en de kinderen ertoe oproept altijd God te vrezen, kwaad gezelschap te mijden, hun ouders te gehoorzamen en steeds te bidden. „Want satan slaapt niet.”
Liefdesverklaring
Welke kerkelijke praktijk er ook gegroeid is of welke verschillende opvattingen er ook zijn, het is in ieder geval van belang om de relatie van de geloofsbelijdenis met doop en avondmaal vast te houden.
Dan houd je het objectieve en het subjectieve –de waarheid van de leer en het vertrouwen op de Heere– het beste bij elkaar. Bij de geloofsbelijdenis staat niet het eigen geloof centraal, maar het credo van de kerk der eeuwen. In die zin is het een belijdenis van de waarheid. Maar voor die belijdenis van de waarheid is persoonlijk geloof onmisbaar.
Het jawoord is een ”amen” op de liefdesverklaring van de Drie-enige Verbondsgod.