Inhoud betwiste laatste woorden tekenend voor Willem van Oranje
Willem van Oranje was een vroom man, illustreert B. Hooghwerff. De betwiste inhoudsvolle laatste woorden zijn tekenend voor de prins.
Er is de nodige commotie ontstaan over de vraag naar de historische betrouwbaarheid van de laatste woorden van Willem van Oranje (RD 2-4). Gelukkig blijken de woorden, en daarmee de weergave in veel geschiedenisboeken, wel degelijk historisch betrouwbaar te zijn (RD 3-4).
De laatste woorden van prins Willem van Oranje zijn treffend en tegelijkertijd ook tekenend voor de prins. Hij was geen man zonder fouten en gebreken, maar wel een man met een gebedsleven. Dat is zo gebleven tot in de laatste ogenblikken van zijn leven.
Werelds
In zijn jonge jaren was dat anders. Willem leidde een werelds leven. „Zijn godsdienst was die van de edelen aan het hof te Brussel, uiterlijke vormen zonder inhoud, die men naar den eis van het ogenblik en van de omgeving kon aannemen of loslaten”, schreef prof. dr. P. J. Blok.
In 1567 vond een innerlijke verandering plaats. In dat jaar werd het voor Willem van Oranje onmogelijk om in de Nederlanden te blijven. Hij vluchtte naar de Dillenburg. Als balling voegde hij zich bij zijn moeder en familie op het voorouderlijke slot.
De periode op de Dillenburg heeft God willen gebruiken tot het geestelijk welzijn van de prins. Oranje schreef op 13 juni 1567 aan landgraaf Willem van Hessen: „Wij willen met heel ons hart, om ons gemoed en geweten te versterken, deze tijd dat wij buiten onze Nederlandse bezittingen verblijven, met de lezing en uitlegging van de Heilige Schrift doorbrengen.”
Zijn broer Lodewijk schreef een dag eerder dat Willem „een bijzonder grote liefde en genegenheid heeft, die ook dagelijks toeneemt, om zich tot de prediking van Gods Woord te wenden en dagelijks probeert zich daaruit te laten vertroosten.”
Ommekeer
Deze geestelijke ommekeer in het leven van Willem van Oranje is duidelijk merkbaar in zijn brieven. Dr. A. A. van Schelven geeft in zijn biografie over Willem van Oranje terecht aan dat er sinds de zomer van 1567 „een meer vromen toon in ’s Prinsen brieven” op te merken is, anders dan „de godsdienstige uitingen die er ook vóór dien reeds in klonken, maar die in de 16e eeuw immers nooit en nergens worden gemist, zodat zij ter kenschetsing van den geest van wie ze gebruikte geheel waardeloos zijn.”
Duidelijk blijkt dat bijvoorbeeld uit een brief aan Anna van Saksen, gedateerd 11 november 1569: „Ik ben besloten mij in de hand des almachtigen Gods over te geven, opdat Hij mij voere waarheen Zijn welgevallen mij leidt. Zo zie ik wel dat ik dit leven in zorg en arbeid moet doorbrengen, waarmee ik wel tevreden ben omdat het alzo de Almachtige behaagt. Want ik weet, dat ik een grotere kastijding wel verdiend heb. Ik smeek Hem mij de genade te bewijzen dat ik in lijdzaamheid mag volharden, zoals ik tot hiertoe gedaan heb.”
Aanslag
Op 18 maart 1582 vond te Antwerpen een aanslag plaats op het leven van de prins door Jean Jaurequi. De prins raakte ernstig gewond, maar na een aantal dagen trad enige verbetering in. Op 31 maart kreeg hij echter een hevige bloeding, die niet te stelpen leek. De prins en zijn omstanders dachten dat hij ging sterven.
Het vele vergoten bloed in de oorlog bezwaarde het hart van Oranje. Hofprediker De Villiers probeerde hem te troosten met de gedachte dat het een strijd was voor een rechtvaardige zaak. Prins Willem was echter nog niet gerustgesteld. Op een schrijfplankje schreef hij: „Ik neem mijn toevlucht tot Gods ontferming. Alleen in Gods genade bestaat al mijn heil!”
Prins Willem mocht toch weer herstellen. Twee jaar later, op 10 juli 1584, werd hij lafhartig vermoord door Balthasar Gerards.
Troost
Willems broer Jan van Nassau condoleerde zijn schoonzus Louise de Coligny per brief met het verlies van haar man. Jan was met grote droefheid vervuld. Toch schreef hij: „Maar als ik aan de andere zijde het oog vestig op de vereniging tussen mijn broeder en de Heere Jezus Christus, aan Wie hij gelijkvormig gemaakt moest worden en wel door zulk een verraderlijke aanslag, waarvan God Zich heeft willen bedienen, dan vind ik voldoende troost in het geestelijke om de natuurlijke smart te dragen.”
Die vereniging met Christus bestond „reeds gedurende zijn strijd voor een rechtvaardige zaak” en is „nu als ’t ware bezegeld geworden.” Jan van Nassau voegde er nog aan toe: „Wat u aangaat, God had u voor de tweede maal een uitnemend getuige van Christus tot echtvriend gegeven.”
Geve de Heere dat er ook nog eens zo’n getuigenis aangaande het geestelijk leven van huidige nakomelingen van Willem van Oranje gegeven mag worden.
De auteur is de schrijver van het vorig jaar verschenen boek ”Op U zo wil ik bouwen. Een gouden draad in het Huis van Oranje-Nassau”.