„Slecht nieuws brengen is geen gemakkelijke taak”
Een groot deel van de patiënten die hij ziet, heeft kanker, vertelt internist-hematoloog dr. H. J. Agteresch (42). Sinds enkele maanden is hij werkzaam in het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis in Goes.
Ik heb voor interne geneeskunde gekozen vanwege het brede spectrum van dit vakgebied. Daarbinnen heb ik me gespecialiseerd in hematologie, bloedziekten. Zo’n 80 procent van mijn poliklinische patiënten heeft een oncologische aandoening. In mijn vakgebied gaat het meestal om de ziekte van Kahler, een kwaadaardige woekering van plasmacellen in het beenmerg, of lymfklierkanker. Andere patiënten die ik zie, hebben darm- of borstkanker, eierstok- of alvleesklierkanker.
Als ik rekening houd met de mogelijkheid van een tumor vertel ik in een vroeg stadium dat er extra onderzoek nodig is en dat de uitslag goed- of kwaadaardig kan zijn. Daarmee wil ik voorkomen dat de eventuele schok van de definitieve diagnose al te groot is. Na een slechtnieuwsgesprek kan de patiënt de nodige vragen hebben. Daarom maak ik snel een nieuwe afspraak. Ik adviseer de vragen op te schrijven, zodat we er later over kunnen spreken.
In het behandeltraject heeft de patiënt van de chirurg of de internist soms al de boodschap gekregen dat hij of zij ongeneeslijk ziek is. Wanneer ikzelf die mare moet brengen, draai ik er niet te lang omheen. In tegenstelling tot vroeger is er tegenwoordig een open sfeer. Belangrijk is aan te geven wat het vooruitzicht van een behandeling is. Voor bijvoorbeeld alvleesklierkanker met doorgroei of uitzaaiingen is geen genezing mogelijk. In dat geval richt het gesprek zich op het behoud van de kwaliteit van leven. Borstkanker is bijvoorbeeld vaak wel te genezen. Een gesprek over de behandeling is daarop dan veel meer toegespitst.
Als behandeling om de ziekte terug te dringen niet meer mogelijk is, zal ik nooit de term ”uitbehandeld” gebruiken. Dat klinkt heel negatief. Ik kies altijd voor een positieve toonzetting, waarbij ik probeer duidelijk te maken dat we heel veel kunnen om symptomen te bestrijden. Ik ben altijd bereid de patiënt op de poli te blijven zien.
Als boodschapper van slecht nieuws heb je geen gemakkelijke taak. Als mens ken je zelf ook verdriet en medelijden. Je maakt soms heel emotionele gebeurtenissen mee. Ook als arts moet je dan wel eens tegen je tranen vechten. Maar in dit beroep ontwikkel je een soort zelfbeschermend mechanisme. Opkomend medelijden verandert dan in medeleven. Bij een patiënt die niet meer beter kan worden moet je als arts ook oog hebben voor het levensbeschouwelijke aspect. Ik probeer dat aan de orde te stellen met open vragen zoals: Bent u bang voor de dood of gelooft u in het bestaan van God? De voortdurende worsteling met de tijd is een van de moeilijke dingen in mijn beroep. Maar het lukt wel eens om hierover door te spreken.