Binnenland

Eerste Nederlandse hoogleraar internetrecht wil recht en techniek samenbrengen

Ook in de schijnbaar eindeloze chaos van internet geldt het recht. Zijn de wetten uit het echte leven ook toepasbaar in de virtuele wereld? En zijn de onbegrensde technische mogelijkheden wel te reguleren?

29 March 2012 20:25Gewijzigd op 14 November 2020 20:12
Mr. A. R. Lodder is de eerste Nederlandse hoogleraar internetrecht. Foto André Dorst
Mr. A. R. Lodder is de eerste Nederlandse hoogleraar internetrecht. Foto André Dorst

Het zijn vragen waar mr. A. R. Lodder, de eerste hoogleraar internetrecht in Nederland, zich over gaat buigen. Vrijdag spreekt hij aan de Vrije Universiteit in Amsterdam zijn inaugurele rede uit.

Zo maar wat nieuwsfeiten uit de afgelopen maanden. De rechter dwingt de internetserviceproviders XS4ALL en Ziggo om het internetverkeer te filteren op illegale downloadsites. Een werknemer die zijn baas op Facebook uitscheldt, krijgt ontslag. Op Twitter zijn dagelijks tientallen doodsbedreigingen te lezen. Een tiener hackt de computers van KPN en dupeert duizenden klanten.

Meer en meer begeeft de samenleving zich op internet. Het web is in enkele jaren tijd uitgegroeid tot een nutsvoorziening, een eerste levensbehoefte haast. Er zijn miljoenen sites. Legale, maar ook illegale. Er wordt gekocht en verkocht, maar ook gescholden en gestolen, bedreigd en gemanipuleerd. Het is net het echte leven, maar voor het oog oncontroleerbaar en chaotisch. Hoog tijd voor een hoogleraar die zaken duidt en orde schept.

Een eerste leerstoel internetrecht. Dat werd tijd.

„Dat zou je denken, ja. Maar het vakgebied is niet nieuw. Ik ben al meer dan tien jaar met internetrecht bezig. Zo bezien lag de leerstoel op mijn weg. In 2003 schreef ik mee aan de eerste jurisprudentiebundel internetrecht. Sindsdien is de urgentie duidelijk toegenomen, omdat onze samenleving zich meer en meer op internet beweegt, er bijna niet meer buiten kan.”

Is het niet vanzelfsprekend dat het recht ook van toepassing is op internet?

„Internet is inderdaad onderdeel van onze rechtsorde, maar laat zich niet zo eenvoudig vangen in de bestaande juridische concepten. Op internet is niet altijd duidelijk wat de norm is, wie deze moet handhaven en op wie de norm van toepassing is.

In het internetrecht proberen we internet juridisch te duiden. Soms kunnen we daarbij gebruikmaken van bestaande normen. Zo bepaalde de Hoge Raad in januari dat het afpakken van virtuele spullen in een computerspel gelijk staat aan diefstal. Een goed hoeft niet tastbaar te zijn om het te kunnen stelen.”

De techniek gaat zo snel dat regelgeving alweer is achterhaald voordat ze goed en wel is gedefinieerd…

„Bestaande normen zijn vaak al abstract geschreven, juist met het oog op nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast vereist internet dat er ook nieuwe, specifieke normen worden opgesteld. Het is belangrijk dat we die technologieneutraal formuleren, zodat de regels mee kunnen met de tijd.

Maar je hebt gelijk: de ontwikkelingen gaan zo snel dat je onmogelijk overal op tijd bij kunt zijn. Voor een deel kan het bestaande recht dat prima aan, denk aan de DigiNotaraffaire. Bovendien is er inmiddels veel jurisprudentie, die steeds vaker wordt gebruikt. Voor een deel lopen we echter ook achter de feiten aan.”

Privacy lijkt hét thema van dit moment.

„Daar zie je dus dat nog steeds de bestaande privacyregels gelden. Maar die zijn opgesteld in 1995, dus vóór de komst van internet. Die regels passen niet meer, terwijl het wel gaat om fundamentele waarden.

De ruimte om jezelf te zijn, ook online, is wezenlijk. Tal van nieuwe ontwikkelingen plaatsen ons voor nieuwe vragen. Denk aan ”facial recognition”: allerlei gegevens die worden gekoppeld aan gezichtsherkenning. Er is zo ontzettend veel informatie beschikbaar over iedereen; daar kan ook misbruik van worden gemaakt.

Het gaat primair om bewustwording bij mensen. Men moet begrijpen dat het delen van foto’s of het versturen van tweets ingrijpende gevolgen kan hebben.”

Bewustwording is één ding, maar kun je privacy ook juridisch inkaderen?

„Met de snelle groei van sociale netwerken is dat de grote uitdaging waar we voor staan. Bedrijven zoals Facebook en Google weten veel en combineren allerlei gegevens. Dat kun je niet verbieden. Wat wel kan, is de dwang die door dergelijke bedrijven wordt uitgeoefend aan banden leggen.”

Wat vindt u in dat licht van de privacywetgeving die de EU voorstelt?

„Ik heb mijn twijfels bij die nieuwe EU-regels. Facebook en Google zijn Amerikaanse bedrijven en daardoor lastig aan te pakken. Natuurlijk, de wetgever stelt regels over de informatieplicht van deze bedrijven aan hun gebruikers, maar die regels zijn beperkt. Zolang ze aangeven wat hun diensten doen –en dat doen ze met hun uitgebreide gebruiksvoorwaarden– is er weinig tegen in te brengen.

Bedrijven kunnen hun producten zo inrichten dat het technisch controleerbaar is wat ze doen. Tot op zekere hoogte kun je dat afdwingen. Echter, recht strekt maar tot een bepaald punt. Daarna wordt reguleren lastig. Een van de normen die ik graag vastgelegd zou zien, is dat gebruikers beschikkingsmacht krijgen over al hun gegevens.

Anderzijds zijn er ook mensen die zich totaal niet interesseren voor het privacyvraagstuk. Jongeren, met name. Het zijn de ”millenials”, opgegroeid met internet. Van hen hoor je nogal eens: ik heb niets te verbergen, dus ik maak me niet zo druk over privacy.

De vraag is of de jongere generatie zich realiseert dat de techniek haast onbegrensde mogelijkheden biedt, en vooral: wat de nadelige gevolgen ervan kunnen zijn. Niets te verbergen hebben, betekent namelijk niet automatisch dat je alles wilt delen. Wat ik interessant vind, is de vraag welke invloed deze millenials op de regelgeving zullen hebben.”

Er is daarnaast discussie in hoeverre uitlatingen op sociale netwerken privé zijn. Hoe kijkt u daar tegen aan?

„Vorig jaar deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak waarin een vrouw haar ex-partner op Hyves had uitgemaakt voor pedo. De Hoge Raad oordeelde dat er sprake was van smaad, omdat de vrouw had kunnen verwachten dat het bericht verder verspreid zou worden.

Ik vind dat bedenkelijk. Waarom geldt dat wel voor sociale netwerken en niet voor een huiskamer vol visite? En daarnaast: weegt de verantwoordelijkheid van anderen dan niet mee?”

Een ander belangrijk thema is cybercriminaliteit.

„Cybercriminaliteit is maar deels oplosbaar en lastig te bestrijden. Er is een verschuiving gaande van de ”lone wolves” –de eenlingen– naar de georganiseerde misdaad. Er staan grote belangen op het spel en er is ontzettend veel geld mee gemoeid.

Los van de rechtshandhaving kun je wel normen opstellen, bijvoorbeeld door bedrijven te verplichten zich te beveiligen. Te vaak is beveiliging een sluitpost, terwijl we het wel hebben over kritische infrastructuur.

Waar bedrijven die beveiligingskosten vaak nog wel kunnen betalen, is dat voor de overheid minder vanzelfsprekend. Dat is zorgelijk. Ons land is immers in grote mate afhankelijk van ict. Gelukkig is de overheid zich steeds bewuster van de problematiek.”

Maar dan nog: cybercriminelen opereren wereldwijd.

„Klopt. Het grensoverschrijdende karakter van internet maakt de bestrijding nog ingewikkelder. Als overheid moet je kunnen handhaven en daarvoor is internationale samenwerking onmisbaar.

Die samenwerking staat wel op de agenda, maar is tegelijk erg lastig. Om internationaal geldende regels op te stellen, moeten landen een stukje soevereiniteit opgeven. Dat ligt gevoelig. Daarnaast heb je te maken met culturele verschillen.”

Iets heel anders: de Tweede Kamer heeft zich vorig jaar beijverd voor netneutraliteit. Dat klinkt mooi, maar zorgt er wel voor dat providers –denk aan Kliksafe– straks geen gefilterd internet meer mogen aanbieden.

„Als je zou toestaan dat een provider alléén gefilterd internet aanbiedt, kan dat in theorie betekenen dat er geen vrij internet meer is als alle providers content zouden filteren. Het is dus zinvol om onderscheid te maken tussen het aanbieden van een filter náást het aanbieden van ongefilterd internet. In theorie zou Kliksafe dat kunnen doen.

Ik begrijp natuurlijk het dilemma. Je zou een constructie kunnen voorstellen met ontheffingen omwille van vrijheid van godsdienst. Probleem daarbij is dan weer: waar leg je de grens? Het is uiteindelijk ook in strijd met de geest van de internetserviceprovider: die heeft geen boodschap aan de boodschap. Netneutraliteit is contentonafhankelijk.”

Dus u wilt gewoon naar The Pirate Bay kunnen surfen?

„Ja, dat moet kunnen. Een stichting zoals Brein krijgt nu wel heel veel macht. Zij maakt een lijstje waar providers als XS4ALL en Ziggo zich aan moeten houden. Wat mij betreft heeft de rechter daar geen goede beslissing genomen.

Dit is ook zo’n geval waar een oud juridisch concept niet meer werkt. Vanuit de historie geldt nog steeds het principe dat een kopie voor eigen gebruik is toegestaan. Maar een lp of cassettebandje is iets heel anders dan een mp3-bestand. Dat laatste kan in theorie miljoenen keren worden gekopieerd als het eenmaal online staat. Dat thuiskopieconcept is dus volstrekt achterhaald.

Ik heb het overigens nooit begrepen. Het is eigenlijk hetzelfde als met wiet: je mag het wel kopen, maar niet verkopen. Je mag dus wel downloaden, maar niet uploaden. Daar zie ik voor mezelf wel een rol weggelegd. Nadenken over nieuwe manieren, daar normen voor formuleren.”

Is dat de grote uitdaging van uw leerstoel?

„Mijn grote uitdaging is om duidelijk te maken wat internetrecht is en waarom het belangrijk is. Als internetjurist loop je meestal een beetje voor de juridische meute uit. Er schiet me een opmerking te binnen van de hoogste baas van internetbedrijf Mozilla. „Als je niets van internet begrijpt, dan heb je niets bij de overheid te zoeken.”

Het is cruciaal dat we recht en techniek weten te verbinden. Concreet: een jurist weet minder van internet dan een it’er, en andersom weet een it’er minder van het recht. Door beide onderwerpen bij elkaar te brengen, kunnen we internetrechtelijke problemen oplossen.

Internetrecht is een belangrijk en fascinerend gebied voor studie, met tal van openliggende vragen. Wat is nog toelaatbaar en wat niet? Je kunt veel elementen reguleren, maar er zullen spanningen blijven.”


Eerste Nederlandse hoogleraar internetrecht

Mr. A. R. Lodder is als hoogleraar internet governance and regulation verbonden aan het Center for Law & Internet (CLI) van de Vrije Universiteit in Amsterdam. Lodder verricht er onder meer onderzoek naar de spanning tussen de technische mogelijkheden van internettechnologie en de juridische toelaatbaarheid.

Met zijn inaugurele rede vrijdag in Amsterdam aanvaardt Lodder officieel zijn benoeming tot hoogleraar internetrecht. Zijn leerstoel is gevestigd binnen de afdeling Transnational Legal Studies van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Lodder zal nauw samenwerken met specialisten op het gebied van Europees recht, Volkenrecht en Rechtsfilosofie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer