Opinie

Beschouw schending medisch beroepsgeheim niet langer als klachtdelict

Vanwege het grote maatschappelijk belang dat door het medisch beroepsgeheim wordt gediend, moeten ook anderen dan de direct getroffene bij schending ervan naar de politie kunnen stappen, betoogt prof. dr. Martin Buijsen.

26 March 2012 23:23Gewijzigd op 14 November 2020 20:08
„Patiënten zullen alleen maar informatie willen verstrekken aan een arts als zij ervan uit kunnen gaan dat die informatie bij de behandelaar blijft.” Foto RD, Henk Visscher
„Patiënten zullen alleen maar informatie willen verstrekken aan een arts als zij ervan uit kunnen gaan dat die informatie bij de behandelaar blijft.” Foto RD, Henk Visscher

Een groep van negen artsen, advocaten en ethici is zo ontstemd over het optreden van neurochirurg Tulleken, die medische gegevens over prins Friso openbaar zou hebben gemaakt, dat zij het initiatief heeft genomen om een wetswijziging mogelijk te maken (RD 17-3).

Schending van het beroeps­geheim is volgens het Wetboek van Strafrecht een zogenaamd klachtdelict. Alleen het directe slacht­offer kan van het feit aangifte doen bij de politie. In dit geval degene wiens geheim geschonden is. Zonder diens aangifte, geen vervolging en geen veroordeling.

Omdat prins Friso niet bij machte is om aangifte te doen, hoeft Tulleken zich niet voor de strafrechter te verantwoorden. Volgens de groep is dit ongewenst en is de schending van het beroepsgeheim ernstig genoeg. De critici willen daarom dat de wetgever het klachtvereiste uit het desbetreffende wetsartikel haalt.

Of de neurochirurg inderdaad het medisch beroepsgeheim geschonden heeft, is maar de vraag. Bij de behandeling van de prins was hijzelf immers niet betrokken. En mocht het initiatief succesvol zijn en een wijziging van de strafwet bewerkstelligen, dan nog is het onwaarschijnlijk dat Tulleken door anderen dan de prins voor de strafrechter gebracht zal kunnen worden. Wijzigingen in de strafwet hebben nimmer terugwerkende kracht, en dat is maar goed ook.

Los van de bijzonderheden van deze casus is het voorstel van de initiatiefgroep echter beslist de moeite van het overwegen waard. In de berichtgeving over zaken als die van Friso en het VU medisch centrum, waar met tientallen camera’s tv-opnamen gemaakt zijn van patiënten op de eerste hulp zonder dat deze daar vooraf toestemming voor hadden verleend of er vooraf in waren gekend, wordt nogal eens gesproken over de privacy van de betrokken patiënten en de vermeende schending daarvan.

Dat is maar ten dele terecht. Met doorbreking van het medisch beroepsgeheim wordt weliswaar altijd de (informationele) privacy van een patiënt geschonden, maar daarmee is niet gezegd dat het belang van privacybescherming samenvalt met het belang dat gediend wordt door de zwijgplicht van het medisch beroepsgeheim.

Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is een relatief jong mensenrecht. Het medisch beroepsgeheim gaat daarentegen terug tot de dagen van Hippocrates. De zwijgplicht is medici opgelegd om ons een onbelemmerde toegang tot gezondheidszorg te bieden. De arts moet alle informatie kunnen vergaren die hij nodig heeft om ons met onze gezondheidsproblemen te kunnen helpen. Patiënten zullen die alleen maar willen verstrekken in de wetenschap dat die informatie bij de behandelaar blijft.

De zwijgplicht van de arts is uiteraard niet absoluut en kan worden doorbroken. In de recente berichtgeving wordt echter sterk de indruk gewekt dat toestemming van de patiënt voldoende reden is om doorbreking te rechtvaardigen. Toch is dat echt niet zo. Toestemming maakt doorbreking weliswaar mogelijk, maar verplicht daartoe niet. Een patiënt kan zeer wel willen dat zijn behandelaar zijn medische gegevens aan derden verstrekt, maar indien deze van mening is dat dit op gespannen voet staat met het belang waarvoor het geheim gegeven is, dient hij het achterwege te laten.

Dit belang is niet alleen individueel maar ook collectief. De arts die het geheim van een patiënt bewaart, draagt aldus bij aan diens onbelemmerde toegang tot een voorziening van gezondheidszorg. Maar in de onbelemmerde toegang tot gezondheidszorg stelt de gehele samenleving belang.

De dokter die overweegt medische gegevens van een patiënt aan derden te verstrekken, met diens instemming of op diens verzoek, zal zich er niet alleen van onthouden wanneer dit strijdig is met het individuele belang van die patiënt. Is de arts van oordeel dat een dergelijke gegevensverstrekking anderen ervan zal weerhouden geneeskundige hulp te zoeken, dient hij het eveneens zeer beslist achterwege te laten. Met het medisch beroepsgeheim is een groot maatschappelijk belang gemoeid.

Zo bezien is het toch wat merkwaardig dat voor schending van het beroepsgeheim een klachtvereiste geldt. Geen vervolging zonder aangifte door het directe slachtoffer. Het Nederlandse strafrecht kent meer klachtdelicten, en op zichzelf beschouwd is het helemaal niet zo vreemd dat van een feit als belediging aangifte moet worden gedaan door de beledigde. Het grote maatschappelijke belang dat door het medisch beroeps­geheim gediend wordt, maakt echter dat ook anderen dan de direct getroffene naar de politie moeten kunnen stappen.

Artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht bedreigt schending van de geheimhoudingsplicht in het algemeen met straf. Of het klachtvereiste nu ook voor schending van het beroepsgeheim door advocaten, notarissen, geestelijken et cetera niet langer zou moeten gelden, valt te bezien. Maar voor een uitzondering op dit vereiste voor het medisch beroepsgeheim valt veel te zeggen.

De auteur is hoogleraar gezondheidsrecht aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer