Boerkaverbod, kantonrechter en griffierechten
Een onderwerp dat in Europa tot veel discussie heeft geleid en ook nog steeds leidt, is het boerkaverbod. Links en rechts duikelen over elkaar heen, ook in Nederland. Het lijkt erop dat in Nederland aan deze discussie nu een einde komt. Recentelijk heeft het kabinet ingestemd met het boerkaverbod en een wetsvoorstel ingediend. Volgens het kabinet is het verbod noodzakelijk in verband met het wezenlijke kenmerk van de samenleving, namelijk open communicatie.
In zijn bijdrage in het Nederlands Juristenblad (NJB) 11 laat prof. mr. Kortmann weten zich te ergeren aan het wetsvoorstel. Hij noemt daarvoor drie redenen. Allereerst dat het verbod op het dragen van een boerka strafrechtelijk is gesanctioneerd. In de toelichting op het wetsvoorstel merkt de minister namelijk op „dat het strafprocesrecht een betere bescherming biedt aan de dader en dat bij strafoplegging door de rechter eventueel bijzondere motieven van de dader kunnen worden meegewogen.” Met deze toelichting zegt de minister eigenlijk dat bestuurlijke boetes en de daaraan verbonden procedure minder rechtsbescherming geven dan strafrechtelijke boetes, aldus prof mr. Kortmann. Hij vindt deze toelichting opmerkelijk, omdat bij iedere invoering van een nieuwe bestuurlijke boete door de desbetreffende minister wordt ontkend dat er minder rechtsbescherming is. Dit is volgens de auteur dan ook „tekenend voor bepaalde vormen van onwaarachtigheid in Den Haag.”
Een tweede ergernis voor Kortmann is dat de minister uit het oog verliest dat er in Nederland bijzonder onderwijs bestaat. Een boerkaverbod staat volgens hem op gespannen voet met de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van onderwijs. Als laatste ergert hij zich aan de diverse taalfouten en andere onnauwkeurigheden in het wetsvoorstel. Zo wordt er gesproken „van het van kracht gaan van wetten” en over ”aanvaarde” als de verleden tijd van aanvaarden. „Over communicatie gesproken”, zo sluit Kortmann af.
Vanuit de samenleving wordt wel eens het verwijt gemaakt dat de rechter te ver van de burger staat. Mr. Von Boné schrijft in hetzelfde NJB dat zij verwacht dat deze verwijten in de toekomst alleen maar sterker zullen worden met het wijzigen van de gerechtelijke kaart. Het is namelijk de bedoeling dat er dit jaar van de negentien arrondissementsrechtbanken nog maar tien over zullen blijven. Het aantal kantongerechten worden zelfs bijna gehalveerd tot 32. Het voorstel hiervoor ligt bij de Kamer.
Met name door de halvering van het aantal kantongerechten zal de rechtspraak verder van de burger komen te staan, vreest Von Bové. De kantonrechter is immers bedoeld als ‘laagdrempelige’ rechter. Zij verwijst daarbij naar de voorloper van de kantonrechter, de vredesrechter. De vredesrechter was afkomstig uit de Franse rechtelijke organisatie, die 200 jaar geleden is ingevoerd in Nederland. Tot 1838 kon men pas een eis indienen bij de rechtbank als de wederpartij was opgeroepen voor schikkingsonderhandelingen bij een vredesrechter. In 1838 is de vredesrechter vervangen door een kantonrechter. Uitgangspunt bleef wel dat de kantonrechter laagdrempelig moest zijn. De auteur is bang dat er van die laagdrempeligheid na de reorganisatie niet veel overblijft. Om die reden bepleit zij de terugkeer naar de vredesrechter in de vorm van een buurtrechter. Deze spreekt dan recht in de buurt bij de burger. De rechter komt dan weer dichter bij de burger te staan. Iedereen zijn eigen ‘rijdende rechter’, als het ware.
Een ontwikkeling waarvan veel burgers niet op de hoogte zijn, is het aangekondigde wetsvoorstel voor de verhoging van de griffierechten. Het wetsvoorstel moet 240 miljoen per jaar opleveren, waarmee bijna een kwart van de kosten van de rechtspraak wordt gedekt. Advocatenblad 3 stelt deze kwestie aan de orde. Mr. Scheltema vraagt zich af of dit wetsvoorstel niet in strijd is met Europese verdragsrechtelijke verdragen. Mr. Barkhuysen denkt van niet, maar hij ziet wel argumenten om het wetsvoorstel aan te vechten. Hij verwijst in het kader daarvan naar jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Volgens het EHRM mag de overheid weliswaar griffierechten heffen, maar mogen deze niet buitenproportioneel zijn. Wanneer het griffierecht om bezuinigingsredenen wordt verhoogd, is een strengere toets gerechtvaardigd. Ook een dreiging van een eventuele hoge proceskostenveroordeling kan een obstakel zijn voor de toegang tot de rechter, aldus mr. Bakhuysen.
De hoge griffierechten zullen in de praktijk vooral voor de middeninkomens een probleem opleveren, signaleer mr. Barkhuysen. Deze groep heeft al de grootste moeite met toegang tot de rechter. Met de stijgende griffierechten zullen deze problemen alleen maar toenemen. Volgens mr. Van Ettekoven is het maar de vraag of de wet er ook daadwerkelijk komt, gelet op de principiële tegenstand vanuit de advocatuur en de rechterlijke macht, maar ook gezien de politieke aversie. De uitkomst blijft derhalve nog even ongewis.
Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl