Louter genade
Romeinen 11:26
„Gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.”
Langs deze weg zal het ongelukkige Joodse volk, in het laatste der dagen, na de volkomen ingang van de heidenen, eenmaal zonder twijfel tot de Heere hun God bekeerd worden, en tegelijk met de heidenen in één Kerk en tot één lichaam vergaderd worden. De grote Heere, de Messias, de Bruidegom en de almachtige Verlosser van Zijn Kerk zal dan in genade, nog weer eens, tot Zijn oude verlaten volk wederkomen.
Maar waarom stelt de apostel deze volle waarheid van afsnijding en inenting van de Joden hier nu zo aan de heidenen voor? Welk doel heeft hij daarmee? Niet anders dan voornamelijk om de heidenen, zoals wij allen van nature zijn, in te scherpen dat zij, omdat zij nu voor Gods heilig en gehoorzaam volk uit genade waren aangenomen, in plaats van de Joden nu, in ieder geval hadden toe te zien dat zij zich als zo’n heilig volk in ware dankbaarheid moeten gedragen en dat zij zich bijzonder moeten wachten voor de zonde van ongelovigheid, waarom God de Joden verstoten en zo verschrikkelijk gestraft had.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen (”Biddagspredikatiën”, 1787)