Vlaktaks niet eerlijker of rechtvaardiger
De laatste tijd verschijnen er regelmatig pleidooien voor de invoering van een of andere vorm van een vlaktaks. Deze manier van belastingheffing –die de afgelopen jaren al vele malen is onderzocht en afgewezen, onder anderen door minister Zalm–- komt erop neer dat voor ieder inkomen hetzelfde belastingtarief geldt. Meestal wordt gedacht aan 35 tot 40 procent. Met de invoering van een vlaktaks verdwijnt de zogenaamde progressie uit de inkomstenbelasting, waarbij het tarief hoger is naarmate het inkomen hoger is. Globaal gezien zijn er nu drie tarieven: 33 procent (inclusief sociale premies), 42 procent, en 52 procent voor bedragen boven de 52.000 euro. Vóór 1990 waren er negen verschillende tarieven, oplopend van 14 tot 72 procent. Er is dus al heel wat vereenvoudigd en vervlakt.
Een erkend voordeel van een vlaktaks is dat de mogelijkheden om belasting te ontwijken kleiner worden. Daarnaast noemen voorstanders vaak vereenvoudiging als pluspunt, maar dat is niet onomstreden. Voor zover het huidige stelsel ingewikkeld is, speelt dat vooral bij de vaststelling van het belastbaar inkomen (meerdere inkomensbronnen, aftrekposten, boxensysteem et cetera). Dat verandert niet door een vlaktaks.
Over de economische effecten van een vlaktaks zijn de meningen verdeeld. Voorstanders schermen vaak met een CPB-berekening dat een vlaktaks 100.000 extra banen zou opleveren. Andere economen menen echter dat een vlaktaks op dit punt juist nadelig uitpakt. Ik denk dat de laatsten het meest gelijk hebben. Een vlaktaks vermindert de totale belasting op arbeid als zodanig immers niet; ze wordt alleen anders verdeeld. Het tarief voor lagere inkomens gaat omhoog. Dus als iemand met een klein baantje meer gaat werken, gaat hij of zij bij een vlaktaks er minder op vooruit dan nu het geval is. Dat zal de bereidheid om meer te gaan werken niet vergroten.
Al met al zijn de ‘objectieve’ en economische argumenten voor een vlaktaks niet overtuigend. In een studie van het wetenschappelijk instituut van de SGP wordt terecht opgemerkt dat de keuze voor de gewenste tariefstructuur vooral een politiek vraagstuk is. En de Rotterdamse hoogleraar Jacobs stelt in een vorig jaar verschenen boek over de vlaktaks: „Onafhankelijk van politieke voorkeuren ten aanzien van de inkomensverhoudingen, zijn pleidooien voor een vlaktaks op drijfzand gebaseerd.” Maar het blijft opmerkelijk hoe conservatieven en liberalen iedere keer weer weten te beredeneren dat rijken er wat bij moeten krijgen en dat minderbedeelden moeten inleveren.
Die politieke keuze hangt namelijk vooral af van de vraag hoe zwaar je tilt aan de gevolgen voor de inkomensverdeling. In een ochtendblad rekende een financieel consulent onlangs voor dat iemand met een inkomen van 2 miljoen euro en een hypotheek van 4 miljoen er bij een vlaktaks van 35 procent, gecombineerd met het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek, zo’n 200.000 euro op vooruitgaat. Daarentegen zou iemand met een inkomen van 50.000 euro en een hypotheek van 275.000 euro zo’n 5000 euro inleveren. Op iedere berekening valt wel wat af te dingen, maar allerlei studies wijzen in dezelfde richting: een vlaktaks levert vooral voordelen op voor mensen met een hoog inkomen, terwijl mensen beneden modaal en 65-plussers erop achteruitgaan.
Die gevolgen kun je voor een deel tegengaan met een speciaal tarief voor hoge inkomens of met een belastingvrije voet, zoals CDA en SGP voorstellen. Dan is er echter geen sprake meer van een vlaktaks en ook dan hebben hoge inkomens meer baat bij de veranderingen dan minderbedeelden. Ik heb geen variant gezien die een andere uitkomst oplevert.
Het is op zichzelf juist dat een vlaktaks bepaalde onevenwichtigheden die in het belastingstelsel zijn geslopen, kan verkleinen. Met name geldt dat voor de relatief hoge belastingen voor alleenverdieners. Maar voor de oplossing van dat probleem moeten toch betere manieren te bedenken zijn. Ik kan althans een (verdere) vergroting van de netto-inkomensverschillen niet zien als een stap in de richting van meer eerlijkheid en rechtvaardigheid.
De auteur is landbouweconoom en voormalig lid van de Eerste Kamer. Reageren? nietbijbroodalleen@refdag.nl