Geknuffeld worden of echt thuiskomen
Wil je een tennisracket op je doodskist, dan krijg je die toch? Prof. G. C. den Hertog: „Als met dergelijke rituelen de mens en zijn religieuze behoeften centraal komen te staan, gaat onze samenleving kapot.”
Dr. Den Hertog, sinds vorig jaar hoogleraar in Apeldoorn, was 21 jaar predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Leiden. Kwam hij er vaak in aanraking met buitenkerkelijken? Gaandeweg het gesprek schieten hem de voorbeelden te binnen. „Toen ik net in Leiden was, belde ik aan bij een oudere dame. Ik zag haar in de erker zitten, maar ze deed niet open. Wat bleek: bel kapot. Ik vroeg een schroevendraaiertje en prutste wat aan die bel. Ze bleek me niet te kennen, want ze kwam al zo’n veertig jaar niet in de kerk. Door de reparatie kwam ik bij haar binnen en kreeg haar verhaal te horen. Gescheiden, verdrietig leven achter de rug, zich miskend gevoeld door de kerk. Het werd een goed gesprek.”
In de sleutelstad werd Den Hertog telkens door een man gegroet die hij niet kende. „Op een keer spreekt hij me aan. „U vraagt misschien waarom ik u groet. Ik ben niet kerkelijk betrokken, maar dat doe ik omdat ik op de ziekenzaal lag waar u op bezoek kwam.””
Op catechisatie bij dr. Den Hertog kwam een meisje van een jaar of veertien met de vraag of een buitenkerkelijke jongen uit haar klas eens een catechisatieles mocht bijwonen. Prima natuurlijk. „Het was een guitig joch, een boef. Hij probeerde je altijd uit, maar ik heb veel plezier aan hem beleefd. De jongen is vier jaar trouw blijven komen en heeft later belijdenis gedaan in een hervormde gemeente.”
Uit de ontmoetingen wordt duidelijk dat God zaait op onvermoede plaatsen, zegt dr. Den Hertog. „Iets van eenvoudige belangstelling voor mensen, voor hun noden en behoeften, kan God gebruiken om hen met het Evangelie in aanraking te brengen. Direct en frontaal met het Evangelie aankomen, bijvoorbeeld door middel van een bord langs de snelweg, is niet de aangewezen weg. De Heere stuurt de apostel Filippus mee op de wagen van de moorman. Filippus begint niet met een preek, maar met een vraag. Verstaat ge ook hetgeen gij leest? Als de Heere het zo doet, moeten wij het ook doen.”
In het boek ”Niet zo’n kerkganger”, afgelopen maandag besproken in deze krant, bespeuren de auteurs een toename van het religieus besef buiten de kerk. Het verschil tussen ”kerkelijken” en ”buitenkerkelijken” zou wel eens steeds kleiner kunnen worden, schrijft de godsdienstsocioloog dr. H. C. Stoffels. Want aan de ene kant zijn kerkgangers volgens hem minder stellig dan voorheen. En aan de andere kant zie je buiten de kerk de behoefte aan religie en ritueel toenemen.
Dat er meer kerkelijkheid in de cultuur zit dan je denkt, kan dr. Den Hertog voor een deel wel beamen. Hij verwijst naar de jaren tachtig, toen religie in de zorgverlening vrij algemeen als een ziekmaker werd beschouwd. „Haal mensen maar bij God en de kerk vandaan, dan worden ze weer gezond, was een wijdverbreide opvatting. Die sfeer is rond 1995 helemaal omgeslagen. Nu hebben predikanten heel andere contacten met psychologen en artsen, men begrijpt dat religie ook positief is voor ’s mensen welbevinden.”
Ondertussen plaatst dr. Den Hertog nadrukkelijk kanttekeningen bij de zogeheten openheid van nu. „Recentelijk las ik van een quiz waarin iemand de vraag kreeg voorgelegd wanneer de opstanding van Jezus wordt herdacht. Toen hij Kerstfeest zei, bleef het stil in de zaal. Pas toen de quizmaster zei dat het Pasen moest zijn, ging de bekende golf van ooh en aah door de gelederen. M’n dochter maakte enkele jaren geleden op college iets vergelijkbaars mee. Het is desastreus als mensen de Bijbel niet meer kennen. De basiselementen van het christelijk geloof worden in onze samenleving op een geweldige manier weggevaagd.”
Zouden wonderen en de heilsfeiten in de Bijbel -kruis, opstanding, hemelvaart- niet een grote belemmering vormen voor mensen om zich te interesseren voor het christelijk geloof? „Onzin”, meent dr. Den Hertog. „Alsof in de tijd van het Nieuwe Testament je buurman je zo zou geloven als je vertelde dat er iemand was opgestaan uit de dood. Het probleem zit niet in het verstand, maar veel dieper: in het hart. We hebben te maken met een typisch Nederlands probleem, we zitten hier nog met een stuk erfenis van de gereformeerde kerkverlating. We willen niet dat iemand ons met gezag aanspreekt. De Engelse evangelicaal Alister McGrath zei pas: Jullie denken in Nederland dat het zonder geloof en bekering kan.”
De Apeldoornse professor merkt dat men in het buitenland veel kritischer is. „Een staatshoogleraar Nieuwe Testament in Göttingen moet het veld ruimen omdat hij de opstanding loochent. En toen ik eens met mijn zoon in de collegezaal in Tübingen zat -echt een topplaats voor nieuwtestamentici- complimenteerde de hoogleraar een student die de catechismus uit z’n hoofd kende. Daar hoef je in Nederland niet om te komen. Er heerst in ons land een geest van verzet tegen de fundamentele waarheden van het christelijk geloof. Het is ook iets heel doms in deze cultuur.”
Dr. G. Heitink bepleit in zijn bijdrage aan ”Niet zo’n kerkganger” een kerkmodel waarin de tegenstelling tussen kerk en wereld wordt opgeheven en waarin ruimte komt voor verschillende vormen van kerkelijke betrokkenheid. Ook dr. Den Hertog zou het goed vinden als de grenzen tussen de kerk en de samenleving niet strak zouden worden getrokken. „Maar als het verhaal alleen maar die openheid is, zoals ik bij Heitink bespeur, vergeet je dat het in de kerk gaat om eeuwige dingen, om eeuwige beslissingen. Zeker, we hoeven de kaders niet te strak te houden. Je eigen degelijkheid demonstreren kun je beter voor de spiegel doen dan richting buitenkerkelijken. Laat mensen van buiten maar op de vereniging of de catechisatie komen. Maar laat dat op geen enkele wijze ten koste gaan van waar het in de kerk om gaat: ingelijfd worden in Christus. We moeten met twee woorden spreken: enerzijds de plek waar God werkt zo ruim mogelijk houden, en niet aftimmeren; anderzijds niets afdoen aan de scherpte en de kracht van de boodschap van het Evangelie.”
Het betekent volgens dr. Den Hertog ook dat de preek geen gemoedelijke vertelling is. Mensen die na jaren terugkomen in ons land zeggen wel dat ze vinden dat predikanten zo veel mogelijk uitspraken vermijden waarmee ze de gemeente tegen de haren in strijken. „Als koorddanser balanceren ze dan tussen aan de ene kant helemaal niets zeggen en aan de andere kant met gezag de weg wijzen. Maar een keurige preek is geen preek: de nood van de mensen moet worden gepeild. Als predikant ga je naast hen staan in hun vragen, in het besef voor de levende God te staan, en breng je die boodschap van behoud voor uitzichtloos verloren mensen.”
Het hart van zo’n preek moeten christenen weer leren vertalen naar hun niet-kerkelijke medemens, zegt dr. Den Hertog. „Vandaag komen vanuit de samenleving de vragen van schuld en vergeving naar ons toe. Literatuur is daarbij een belangrijke barometer. Denk aan de romans van Renate Dorrestein (”Zonder genade”), de Duitse auteur Bernhard Schlink (”De voorlezer”) of de Russische schrijver F. M. Dostojevski (”Schuld en boete”). Laten we zo spreken over zonde en genade, schuld en vergeving, dat buitenkerkelijken begrijpen wat ermee wordt bedoeld. Laten we hen aanspreken in de diepste lagen van hun menszijn, in hun ontheemd zijn, hun vervreemd zijn van God, hun verlangen thuis te komen. Niet met een massief brok christelijke leer, maar met de bevrijdende boodschap. Niet met het sussende ”ik mag er zijn, ik word geknuffeld”, maar met de grote daden Gods. Op Pinksteren horen de mensen in de taal waarin ze geboren zijn de grote daden van God. Het echte thuiskomen is dus: een nieuw schepsel worden in Christus.”
Dit is het laatste deel in een drieluik over buitenkerkelijken