Dino’s kampten met reuzenvlooien
Dinosauriërs kampten met supervlooien van ruim 2 centimeter lang. Dat blijkt uit nieuwe fossielen die in China zijn gevonden. Met de zaagvormige, scherp gekartelde randen van hun bek beten de bloedzuigende beestjes zich vast in de huid van dinosaurussen, schreven de Chinese onderzoekers onlangs in het wetenschappelijke tijdschrift Nature
De reuzenvlooien waren een reusachtige variant op de vlooien van vandaag de dag. Ze konden echter niet springen. Hun poten waren daar kennelijk niet geschikt voor. Waarschijnlijk wachtten ze hun prooi op, om vervolgens te kunnen toeslaan.
Waarschijnlijk waren de slachtoffers vliegende dino’s (pterosauriërs) en zoogdieren, stelde André Nel, paleontoloog van het natuurhistorisch museum van Parijs, in dagblad The Guardian. „Ze kropen waarschijnlijk tussen de veren of in de vacht van de dieren die ze tegenkwamen.”
Reuzengroei kwam in de tijd van de dino’s vaker voor: ook varianten op libellen kenden reuzengroei. Exemplaren uit die tijd hadden een spanwijdte van een meter. De mannetjesvlooien stonden met een lengte van 8 millimeter in de schaduw van de vrouwtjes die wel 2,1 centimeter konden bereiken. Die verhouding is nog altijd dezelfde, al moet de moderne vlo het doen met een lengte van 1 tot 3 millimeter.