C. S. Lewis: Echte vrienden komen van God
Voor een christen is vriendschap niet iets wat je toevallig overkomt, schrijft C. S. Lewis in zijn mooie boekje ”De vier liefdes”. „Christus kan met recht tegen elke kring van christelijke vrienden zeggen: Ik heb jullie voor elkaar uitgekozen.”
De gedachte die Lewis in zijn essay over vriendschap uitwerkt, grijpt terug op een oude traditie die begint met Augustinus. In een wereld waarin de klassieke filosofen van alles over de waarde en de rol van vriendschap te zeggen hadden, voegde Augustinus daar voor het eerst een fundamenteel nieuw en christelijk element aan toe: Alleen God maakt mensen tot vrienden van elkaar. Niet mensen kiezen hun vrienden, maar vrienden zijn een geschenk van God en vertegenwoordigen de werkzame genade van God in het leven.
Die gedachte neemt Lewis over in zijn essay ”Vriendschap”, in 1960 voor het eerst verschenen in de bundel ”The four loves”. Hieronder volgen diverse citaten uit dat essay.
Vriend of kameraad
„Kameraadschap is slechts een voedingsbodem voor vriendschap. Het wordt vaak vriendschap genoemd, en veel mensen die het over hun ‘vrienden’ hebben bedoelen slechts hun ‘kameraden’. Maar vriendschap in de zin die ik eraan geef is het niet.
Ik wil daarmee helemaal niets afdoen aan de waarde van een kameraadschappelijke verhouding. We zeggen toch niets verkeerds van zilver als we het onderscheiden van goud?
Kameraadschap kan uitgroeien tot vriendschap wanneer twee of meer kameraden ontdekken dat ze een bepaald inzicht of een bepaalde belangstelling of zelfs maar smaak gemeen hebben die de anderen zo niet kennen en waarvan ze tot dat moment dachten dat ze die schat (of last) alleen met zich meedroegen.”
Dezelfde waarheid zien
„In onze tijd is de gemeenschappelijke activiteit en dus de kameraadschap niet vaak zo fysiek als jagen of vechten. Het kan een gemeenschappelijke godsdienst zijn, een gemeenschappelijke studie, een gemeenschappelijk beroep, zelfs een gemeenschappelijke vrijetijdsbesteding. Alle anderen waar we die mee delen zijn onze kameraden; maar een of twee of drie van hen die ook nog iets anders met ons delen worden onze vrienden.
Bij deze soort liefde heeft „Hou je van me?” de betekenis: „Zie je dezelfde waarheid?” zoals Emerson het zei. Of op zijn minst: „Hecht je dezelfde waarde aan die waarheid?” De man die het met ons eens is over het grote belang van een bepaalde kwestie waar anderen nauwelijks aandacht voor hebben, hij kan onze vriend zijn. Het is niet nodig dat we het ook met elkaar eens zijn over het antwoord.”
Vrienden maken
„Het is onwaarschijnlijk dat die beklagenswaardige figuren die gewoon ‘vrienden willen’ ze ooit zullen maken. Juist dat je vrienden hebt betekent dat je ook iets anders wilt behalve die vrienden. Als een eerlijk antwoord op de vraag „Zie je dezelfde waarheid?” zou zijn: „Ik zie niets en het kan me ook niets schelen; ik wil alleen maar een vriend”, dan is vriendschap onmogelijk – hoewel genegenheid nog altijd kan. Waar zou die vriendschap over moeten gáán? Een vriendschap moet ergens over gaan, al zou het maar een passie voor domino of witte muizen zijn. Wie niets heeft kan ook niets delen; wie nergens naartoe gaat kan geen reisgenoten hebben.”
Vriendschap en liefde
„Als twee mensen die zo ontdekken dat ze zich op eenzelfde geheime weg bevinden van verschillend geslacht zijn, zal de vriendschap die zo ontstaat gemakkelijk overgaan –misschien nog binnen het halfuur– in erotische liefde. Sterker nog, tenzij ze elkaar fysiek afstotelijk vinden of een van beiden of beiden al een ander liefhebben, zal dat bijna zeker vroeg of laat gebeuren. En omgekeerd kan erotische liefde leiden tot vriendschap tussen de gelieven. Maar dat wist het onderscheid tussen de twee liefdes niet uit, integendeel, het wordt er alleen maar duidelijker door.
Stel dat je zo gelukkig geweest bent dat je verliefd geworden bent op je vriend en ook met hem getrouwd bent. En stel verder dat het mogelijk was dat je voor de keus werd geplaatst: „Óf jullie houden van nu af aan op minnaars te zijn maar jullie blijven voor altijd samen dezelfde God zoeken, dezelfde schoonheid, dezelfde waarheid, óf je raakt dat alles kwijt, maar je behoudt zo lang je leeft de verrukkingen en vuurgloed, de wonderlijke schoonheid en de begeerte van de eros. Kies maar.”
Wat zouden we kiezen? En van welke keus zouden we niet meteen spijt krijgen?”
Voorzienigheid
„In vriendschap denken we dat we onze geestverwanten zelf gekozen hebben. In werkelijkheid zou van alles en nog wat onze vriendschap verhinderd kunnen hebben: een paar jaar verschil tussen onze geboortedagen, een paar kilometer meer afstand tussen bepaalde huizen, de keus voor de ene universiteit in plaats van de andere, een andere garnizoensplaats, het toevallige feit dat op een eerste bijeenkomst een bepaald onderwerp wel of juist niet ter sprake kwam.
Alleen zijn er voor een christen strikt genomen geen toevallige feiten. Er was een geheime Ceremoniemeester aan het werk. Christus, die tot zijn discipelen zei: „Niet jullie hebben mij, maar Ik heb jullie uitgekozen”, kan met recht tegen elke kring van christelijke vrienden zeggen: „Jullie hebben elkaar niet uitgekozen, Ik heb jullie voor elkaar uitgekozen.”
Vriendschap is geen beloning voor onze scherpzinnigheid en goede smaak in het opsporen van elkaar. Het is het instrument waardoor God aan ieder de schoonheid van al de anderen toont. Die schoonheid is niets groter dan van duizend anderen; maar door vriendschap opent God onze ogen ervoor. Zoals elke schoonheid is ze van Hem afkomstig, en in goede vriendschappen groeit ze dankzij Hem ook nog verder uit door de vriendschap zelf, die dus een instrument in Zijn hand is dat zowel schept als openbaart.”
Bron: C. S. Lewis, ”The Four Loves”; vert. Dingeman van Wijnen; uitg. Van Wijnen, Franeker; ISBN 978 90 5194 081 5; 142 blz.; € 7,95.