Bundel uiteenlopende studies over de dood
Ter gelegenheid van het twaalfde lustrum van de reformatorische studentenverenging CSFR in 2011 verscheen een bundel met opstellen over de (beleving van) de dood. De centrale vraag is: hoe leert de dood ons leven?
Het boek is bedoeld als startpunt voor en hulpmiddel bij het gesprek over de eindigheid van het leven. De lezer verwachte geen boek dat geschreven is vanuit een eenduidige visie en principiële positie. De auteurs hebben niet allen een christelijke achtergrond en ze schrijven nu eens vanuit sociologische en cultuurfilosofische, dan weer uit historische of theologische optiek.
Historicus Herman Paul plaatst de bijdragen in zijn inleidende hoofdstuk in een breder kader. Mooi is de koppeling die hij onder verwijzing naar een lied van Muus Jacobse legt met de avondmaalsviering. Het sacrament breekt het begrip voor de werkelijkheid open en aan de tafel des Heeren worden de zintuigen gevoed met het realisme van God. De gelovige avondmaalsganger ziet de dood onder ogen en ontvangt tegelijkertijd Licht voor de ogen. Gelovig leeft hij in het besef dat God hem plaatst waar Hij wil, nu in het leven vóór de dood, straks in het leven ná de dood.
Alternatieve troost
Opmerkelijk dat Stef Aupers, Dick Houtman en Joanna Wojtkowtak op basis van hun cultuursociologisch onderzoek concluderen dat het geloof in onsterfelijkheid wellicht zelf onsterfelijk is. Waar de traditioneel-christelijke visie op het leven na de dood door velen is verlaten, worden allerlei alternatieven gezocht om te ontkomen aan ”dood is dood”.
Vluchtend voor de dood droomt men in een geseculariseerde samenleving wat af over eeuwig leven. Er treedt een wildgroei aan zelfgeconstrueerde rituelen op. Benjamin van Bilsen spreekt in dit verband van „persoonlijke ritualisering.” Menig predikant kan ervan meepraten hoe hij in toenemende mate voor de vraag komt te staan hoever hij kan meegaan met de individuele wensen van stervenden en nabestaanden inzake de invulling van de begrafenisplechtigheden.
Bijbelse visie
Anneke Kloosterman-van der Sluys geeft een heldere uiteenzetting van Bijbelse gegevens inzake dood en eeuwig leven. In navolging van de visie die door dr. M. J. Paul en anderen is voorgedragen in de Studiebijbel stelt zij dat het Hebreeuwse woord ”sjeool” (gemeenschappelijk graf van de mensheid) niet verwijst naar een dodenrijk waar rechtvaardigen en goddelozen zonder uitzondering terechtkomen. De goddelozen verkeren in ”sjeool”, maar de gelovigen mogen wandelen met God en sterven met uitzicht op geborgenheid bij Hem.
Er is spanning tussen deze bijdrage en die van Edward van ’t Slot, die over Prediker schrijft als iemand die zich juist níét vol vertrouwen uitlaat over een God Die zijn leven vasthoudt voorbij de dood. Hier valt het accent op de onvrede met de dood, de vijandschap en het protest tegenover deze bittere realiteit. Ook de christelijke gereformeerde hoogleraar Gerard den Hertog is wat dat betreft terughoudend: „In het Oude Testament is het geloof in de overwinning van de dood slechts hier en daar aanwezig.”
Daartegenover stelt hij op basis van het Nieuwe Testament: „De dood die als oordeel van God het definitieve ”nee” tegen mij zou moeten zijn, is in Christus de plek geworden waar zonde en satan hun aanspraak op mij definitief moeten opgeven.” De lezer vraagt zich af hoe het nu echt gesteld was met de heilsverwachting van de oudtestamentische gelovigen bij het naderen van de dood.
Karikatuur
Met waardering noem ik de hoofdstukken geschreven door Wessel ten Boom (Erfzonde en platonisme, Augustinus over de dood), John Exalto over Koelman, het kind en de dood (”Gryptse uit het vier”), Pieter Vos over Kierkegaards denken aan de dood, Hans Teerds over kunst en cultuur in het licht van de eindigheid en Gerard den Hertog (”Midden in de dood zijn wij in het leven”).
Ten slotte kan ik niet nalaten de vinger te leggen bij de karikatuur die op pagina 33 in navolging van de Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) wordt geschetst van de „calvinistische predestinatieleer” als „de doctrine volgens welke stervelingen hun uitverkiezing voor het eeuwige leven op geen enkele wijze kunnen beïnvloeden, omdat een en ander reeds bij de geboorte door God is voorbestemd.” Deze calvinisten zouden daarmee een machteloze positie tegenover hun almachtige God innemen.
Op bladzijde 35 heet het dat in de tweede helft van de vorig eeuw „de hardvochtige predestinatieleer” goeddeels werd afgezworen. Ik betreur het dat de redactie deze mistekening van wat in werkelijkheid beslist geen fatalisme, maar juist het bevrijdende Evangelie van de verkiezende God is, kritiekloos heeft laten passeren.
Boekgegevens
”Dood voor onze ogen”, door Herman Paul en Wilke de Braal (red.); uitg. Kok, Kampen, 2011; ISBN 978 90 435 1948 9; 235 blz.; € 14,90.