Kerk & religie

James Calder, puriteinse prediker in de Schotse Hooglanden

De noordelijke Schotse Hooglanden en de eilanden van de Hebriden hebben een rijke kerkgeschiedenis. Aan het begin van de achttiende eeuw was het echter een nog nauwelijks ontsloten gebied.

L. J. van Valen
6 March 2012 20:37Gewijzigd op 14 November 2020 19:46
Het kerkje van Croy. beeld Wikimedia, Jonathan Billinger
Het kerkje van Croy. beeld Wikimedia, Jonathan Billinger

De meeste inwoners spraken het Gaelic, een Keltische taal. Weinig predikanten waren deze taal machtig, zodat de boodschap van het Evangelie in veel plaatsen onbekend bleef. Heidense gewoonten en ook wel rooms-katholiek bijgeloof waren haast onuitroeibaar.

Toch kregen puriteinse predikers in sommige plaatsen ingang en droeg hun verkondiging vrucht. Er kwam een niet te stillen honger naar het Woord van God. In de loop van de achttiende eeuw veranderden sommige dorpen compleet dank zij de krachtige Woordbediening.

Ook nam het aantal predikanten dat in het Gaelic kon preken toe. Een van hen was James Calder (1712-1775), voorganger in Croy, een plaatsje ten zuiden van Inverness. Dit jaar is het 300 jaar geleden dat Calder in Cawdor, vlak bij Croy, werd geboren.

Dagboek

Zijn bewaard gebleven dagboek is een juweeltje van ”Highland piety”. Deze Hooglandse vroomheid wordt gekenmerkt door een diep doorleefde kennis van zonde en van genade. Het werk en de persoon van Christus staan daarin centraal. John Macinnes maakt in zijn boek ”The Evangelical Movement in the Highlands of Scotland 1688 to 1800” een vergelijking met de leer en de prediking van de ”marrow men”, waartoe onder anderen Thomas Boston en de beide Erskines worden gerekend.

Deze vergelijking is voor een deel juist, als het gaat over het centraal stellen in de prediking van het werk van Christus en de onvoorwaardelijke nodiging tot het heil. In de praktijk van het pastoraat bleek dat de kenmerken van genade nogal eens werden overgewaardeerd. Dit ging ten koste van het steunen op Gods beloften in het Woord. De ”men” (niet de ”marrow men”!), zoals de bekende kinderen van God in de Hooglanden werden genoemd, hadden veel invloed en hun bekering gold soms als model. Uitwassen kwamen wel voor, waartegen de predikanten waarschuwden. Deze hielden in hun preken vast aan de Bijbelse verhouding van wet en Evangelie, met het juiste evenwicht van de voorwerpelijke en de onderwerpelijke kant van Gods genade in Christus.

Geestelijk klimaat

De vader van James Calder was ook predikant. Het geestelijke klimaat waarin James opgroeide (waarbij vooral zijn moeder en zijn grootmoeder een belangrijke rol speelden) was dat van een nabij leven met de Heere. William Taylor, die fragmenten van Calders ”Diary” publiceerde, merkt hierover op: „Het was geen oppervlakkige godsdienst; zij was gegrond op Bijbelse gedachten over de eigenschappen van God, over het kwaad van de zonde en de val van de mens, maar ook over de heerlijke genade en wijsheid van Gods heilsplan.”

James moet al jong tot bekering zijn gekomen. Hij begon met zijn dagboek in 1735, toen hij 23 jaar oud was. Daarin deed hij al spoedig verslag van een avondmaalsbediening en van het zelfonderzoek om aan te kunnen gaan. Bij dat onderzoek werd hij de boosheid van zijn hart gewaar en voelde hij dat hij voor God niet kon bestaan. Deze last, die hem neerdrukte, werd verlicht door het zien op de gewilligheid van Christus om zondaren te redden. Hij schreef: „Het behaagde de genadige God om mij enigermate te verlichten. Ik begeer dit tot prijs van Zijn vrije, soevereine en rijke genade te gedenken. Hij liet mij Zijn gewilligheid zien om een arme, terugkerende verloren zoon te ontvangen…” Gods beloften in Christus waren de enige rustgrond waarop zijn vermoeide en belaste gemoed zich mocht verlaten.

Kille plichtsbetrachting

Calders geestelijke ontwikkeling werd gekenmerkt door een diepe kennis van zichzelf en van Jezus Christus. In zijn dagboek schreef hij op 11 december 1735: „Gisternacht werd ik zeer verslagen vanwege de schokkende gewaarwording van mijn vreselijke vormgodsdienst en mijn neiging tot kille en doodse plichtsbetrachtingen. O, zeg ik tot mijn ziel, hoe ontdaan ben ik van een innerlijk beginsel van geestelijk leven (…). Wat is er terechtgekomen van uw geloof, uw liefde, uw hoop? Waar is uw leven? Dit stille antwoord daalde door een zachte aanrading in mijn ziel neer: „Uw leven is met Christus verborgen in God” (Kol. 3:3).”

Zo leerde Calder buiten zichzelf te zien op wat hij in Christus had ontvangen. Hij vervolgde: „Laat mij, Heere, voortaan een leven leiden in afhankelijkheid van Jezus Christus; laat mij leven, omdat Hij leeft; moge ik niets worden –en dat ben ik ondanks al mijn geestelijke bedoelingen– opdat Christus mij alles mag zijn, nu en voor altijd!”

Vruchten

Na zijn theologiestudie werd Calder in 1740 als predikant verbonden aan Ardersier, een klein vissersdorp in Inverness-shire. Dit was vijf jaar nadat hij zijn dagboek was begonnen. Tot aan de jaren 1760 tekende hij vrijwel geen bijzonderheden op van zijn predikantschap.

Dit veranderde toen hij meer vruchten op zijn prediking waarnam. Sinds 1747 woonde hij in Croy, en in dat plaatsje kwam beroering in de beenderen! Mensen werden overtuigd van hun verlorenheid en kwamen tot geestelijke doorbraak. De traditionele avondmaalstijden, die van donderdag tot maandag duurden, trokken veel volk. Ook jonge mensen kwamen tot bekering.

Het verlangen naar meer vrucht vervulde het hart van de prediker. Zo schreef hij op nieuwjaarsdag 1766: „O moge dit het gelukkigste jaar zijn dat ik ooit heb meegemaakt! Mag dit jaar een bewijs geven van bekering en redding van zondaren, een jaar van bevestiging en heil voor heiligen… tot eer van vrije genade en verlossende liefde, meer dan ik ooit heb gezien!” In maart noteerde hij: „Gedankt zij de Heere dat er grond is om te hopen dat dit jaar een gelukkig jaar zal zijn vanwege de bekering van zielen in deze streek…”

Blijdschap vervulde zijn hart toen hij hoort dat zielen tot ruimte kwamen. Ook was Calder verheugd wanneer hij bij zielen beginnende werkingen van Gods Geest in de overtuiging van zonden bemerkte. Zo schreef hij over een jonge persoon die hij in „een kleine hut” opzocht dat deze „diep was aangedaan en verlangde naar en riep om Christus.” Hij sprak van „een crisis van de nieuwe geboorte.”

Drie zoons

Het oude kerkje van Croy, dat te klein was geworden en in slechte staat verkeerde, werd in 1767 vervangen door het kerkgebouw dat er nog te vinden is. Hier werkte Calder tot zijn overlijden op 24 december 1775, nog maar 64 jaar oud. Zijn vrouw was hem voorgegaan.

Uit het gelukkige huwelijk waren zes kinderen voortgekomen, van wie drie zoons, die predikant zouden worden. Uit een dagboekaantekening valt op te maken dat Calder naar zijn einde toeleefde. „Niemand dan Christus, niemand dan Christus zij mijn gezang in het huis van mijn pelgrimschap!”

Het is een wonderlijke besturing van de Voorzienigheid dat zijn drie zoons bij zijn sterven aanwezig waren. Dat was in de pastorie van zoon Charles Calder in Urquhart op Black Isle. Zij hoorden zijn laatste woorden: „Hij is gekomen, Hij is gekomen!” waarop men vroeg: „Wie is er gekomen?” Calders antwoord was: „De dierbare Christus!”


Uit een gebed van James Calder

„Heere, ga niet in het gericht met Uw arme, trage, zondige dienstknecht, want in Uw nabijheid kan geen levend mens rechtvaardig zijn. Het bloed en de gerechtigheid van Christus, alsmede de oneindige barmhartigheid van God in Christus is mijn enige schuilplaats en hoop. Vader, vergeef en neem mij aan in de Geliefde! Amen.”

(Uit: ”Diary” van James Calder, 31 december 1763.)


Sabbatavond

„Gedankt zij de Heere voor de opmerkelijke begunstiging die Hij op Zijn eigen werk door de handen van Zijn zwakke dienaar heeft willen schenken. Zelden heb ik de dingen ernstiger en vriendelijker gezegd dan op deze dag. Zelden werd ik zo geholpen om een groter of vrijer aanbod van genade in Christus aan zondaren te doen, of om hen op krachtiger wijze hun behoefte aan Hem te tonen. Deze dingen bleven niet beperkt tot mijn overdenking bij de voorbereiding, maar kwamen mij tijdens het preken krachtig voor de geest. Velen schenen bewogen te zijn. O, mocht het Hem behagen om dit kostbare zaad, door een arme, onwaardige zaaier gezaaid, nat te willen maken met de dauw van Zijn genade en Geest, opdat het levendmakend en vruchtdragend mag zijn en dat dit voort mag gaan tot de oogst van Zijn heerlijkheid! Amen, ja amen.

(Uit: ”Diary” van James Calder, 16 december 1764.)


Christus’ gerechtigheid als enige grond

„Al had ik de heiligheid en de goede werken van tienduizenden voortreffelijke heiligen, dan zou ik daar nu afstand van nemen en er geen enkele aanspraak op maken in de zaak van mijn rechtvaardiging en aanneming door een oneindig heilig God. Ik zou dan de toevlucht nemen tot de gerechtigheid van Christus en tot Zijn verzoenend bloed als mijn enige heiligdom en hoop.”

(Uitspraak van een stervend gemeentelid van 80 jaar uit de gemeente van James Calder.)


Zelfs door het zwaard

„Thomas Hog sprak tot mijn grootmoeder: „Al zou een getrokken zwaard met de punt op mijn borst zou worden gezet en Christus aan het andere einde daarvan zou zijn, zou ik mij, als er geen andere weg was om tot Hem te komen en bij Hem te blijven, mijzelf toch op het zwaard werpen en de toevlucht tot Hem nemen om bij Hem te zijn, want Hij is mijn leven, mijn hemel en mijn Alles.””

(Uit: ”Diary”, van James Calder, 15 maart 1768.)

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer