Balanceren tussen dwang, drang en maatwerk voor mensen in de bijstand
Mensen met een bijstandsuitkering moeten –over het algemeen– solliciteren. Maar de helft zegt die verplichting niet zo te ervaren, blijkt uit een onderzoek van de Inspectie SZW. „Dat ze de plicht hebben om te solliciteren en daarbij iedere vorm van werk dienen aan te pakken, ervaart slechts een klein deel van de bijstandsontvangers. Dit is onaanvaardbaar”, schreven minister Kamp en staatssecretaris De Krom (Sociale Zaken) maandag aan de Tweede Kamer. De Krom komt daarom met een wetsvoorstel, waardoor gemeenten inwoners in de bijstand die niet of onvoldoende meewerken om aan werk te komen, beter kunnen aanspreken. Mensen zouden dan hun uitkering kunnen verliezen als ze een baan weigeren.
Divosa, vereniging van managers van gemeentelijke sociale diensten, is het ermee eens dat meer mensen aan het werk moeten. „Maar ”dwang en drang” werken niet voor iedereen”, stelt de vereniging in een verklaring op haar website. Een effectief gebruik van dwang „vergt evenwichtskunst.” „Mensen die echt niet willen, redden het ook met dwang en drang zelden bij werkgevers. Mensen die, na talloze afwijzingen op sollicitatiebrieven, elk geloof in het eigen kunnen kwijt zijn, worden niet op andere gedachten gebracht door een sanctie. Dwang en drang is dus geen haarlemmerolie en kan zelfs averechts werken.” Divosa wijst erop dat het probleem minder groot is dan op het eerste gezicht lijkt. Van de mensen in de bijstand heeft 40 procent een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Voor die groep kijken sociale diensten naar zorg en vrijwilligerswerk, stelt Divosa. Verder geldt voor een derde van de mensen in de bijstand geen sollicitatieplicht. „Dat is de groep met een lange afstand tot de arbeidsmarkt: de mensen met fysieke en psychische problemen; mensen met kapotte ruggen en knieën. Deels zijn het groepen die van deze regering niet hoeven te solliciteren: de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar.”
Maar bij 10 tot 20 procent van het totaal (eind 2011 ontvingen 316.000 mensen een bijstandsuitkering) is nog wel wat werk te verzetten, vindt ook Divosa. Op dat punt dreigt een ander probleem roet in het eten te gooien: bezuinigingen, ook op re-integratiebudgetten, zetten projecten onder druk.
Een voorbeeld van een project dat laat zien dat maatwerk én vrijwilligheid succesvol zijn, waren de STA-teams (STA staat voor Samen Tegen Armoede) in Roosendaal, waar drie van de vier geïnterviewden op deze pagina aan meewerkten. Mensen die zelf uit een bijstandssituatie kwamen, gingen van 2009 tot 2011 langs bij minima om hen te wijzen op kansen, en op regelingen waar ze wellicht recht op hadden. Beide partijen werden er gelukkiger van, zo bleek uit onderzoek. Lya van Dorst, Trifa Zangana en Anne-Marie Mesie zouden zo weer aan de slag willen in hun STA-team om anderen te helpen, ze zoeken nu sociaal werk– maar het project is afgelopen.
Ze zijn het er alle vier mee eens: als je in de bijstand zit, moet je er alles aan doen om aan werk te komen. Maar de praktijk is weerbarstig. Vind maar eens een baan van 25 uur, of werk als welzijnswerker terwijl je geen diploma hebt. Tomaten plukken dan maar? „Dat is makkelijk gezegd door iemand die een goede baan heeft”, zegt bijstandsmoeder Annemarie Mesie uit Roosendaal. „Het kán werken, dat iemand het goed oppakt en zegt: Gezellig, ik heb weer collega’s. Het kan ook zijn dat een hoogopgeleid iemand knakt door dat soort werk.” Lya van Dorst, ook uit Roosendaal, heeft ze aan het werk gezien, de bijstandsmensen die papier moesten prikken. Ze zetten capuchons en zonnebrillen op.
Om een idee te geven van bedragen: wat er bij de mensen op deze pagina maandelijks binnenkomt, varieert van 800 euro bij de een tot 1200 bij de ander (in het geval van de 1200 euro zijn toeslagen zoals het kindgebonden budget erbij geteld).
„Ze moeten alles weten, alles”
Marianne Altena (37) uit Genemuiden is net bij de gemeente geweest om te horen of ze voor een bijstandsuitkering in aanmerking komt. Ja – ze kan 20 euro per maand krijgen. „Ik ben eigenlijk voor niks geweest”, zegt ze treurig. „Het vereist een hoop papierwerk, en ze vragen je het hemd van het lijf. Ze moeten alles weten, echt alles. Wat je maandelijks binnenkrijgt. Hoe je woont, of je kostgangers hebt.”
Altena werkt twintig uur per week in een gordijnenatelier. Ze heeft een gedeeltelijke WAO-uitkering: ze kan niet fulltime werken vanwege een aangeboren heupafwijking. Daardoor loopt ze moeilijk, heeft ze pijn en is ze snel moe. „Een volledige baan plus het huishouden doen is te zwaar voor mij. Toen ik nog getrouwd was, ben ik in deeltijd gaan werken.” Sinds haar scheiding in 2007 kan ze financieel niet rondkomen. De diaconie springt bij, maar wees haar er onlangs op dat ze mogelijk recht heeft op bijstand. De gemeente raadt haar nu aan bij uitkeringsinstantie UWV te polsen of ze voor een aanvullend bedrag in aanmerking komt. Voor Altena wachten nu meer papierwerk en de plicht om te solliciteren. Maar veel meer dan twintig uur werken zal niet lukken, weet ze. Intussen begrijpt ze het geluid vanuit de politiek dat bijstandsmensen wel de verplichting moeten voelen om werk te zoeken. „Ik weet dat sommigen misbruik maken van de situatie. Ze presteren het om in een rolstoel naar het UWV te gaan terwijl ze wél kunnen spitten op bouwland. Zij maken het moeilijk voor anderen.”
„Ik doe al jaren zuinig aan”
Er is veel waar Lya van Dorst (58) van geniet in het leven. Van haar kleindochter, die in november werd geboren. Van het kerkkoor waar ze al veertig jaar op zit, het administratieve vrijwilligerswerk dat ze doet in de parochie in haar woonplaats Roosendaal, van fietsen en natuur. „Kijk, ik wil óók best eens naar Spanje op vakantie, maar dat kan niet. Ik heb geleerd zuinig aan te doen.”
Van Dorst kwam in 2005 zonder werk te zitten, nadat ze jaren receptioniste/telefoniste in een bejaardenhuis was geweest. „Dat was een moeilijke tijd. Ik stond er alleen voor, met twee kinderen in een lastige leeftijd. Ik liep brullend het arbeidsbureau binnen.”
In 2009 belandde Van Dorst in de bijstand. „Ik ben toen als invalkracht in een bonbonzaak gaan werken. En ik deed vrijwilligerswerk.” In 2010 kreeg ze (net als Trifa Zangana en Anne-Marie Mesie) een betaalde baan van 28 uur in een STA-team (zie boven), waarbij ex-minima bij minima op bezoek gingen om hen te wijzen op mogelijkheden. Dat deed Van Dorst graag, maar het project is nu afgelopen, en opnieuw ligt de bijstand in het verschiet. „Het zal toch niet zo zijn dat ik zonder brood kom te zitten”, zegt ze bedaard.
Ze wil werken, stelt ze nadrukkelijk. „Ik zeg op het re-integratiebureau: Als u mij aan een baan kunt helpen, kom maar brengen! Maar er is niet zo veel hoor. Ik was receptioniste. Bedrijven hebben nu afspeelbandjes.” Voorlopig blijft ze zuinig leven. „Ik koop schoenen die jaren meegaan. Maar drink wel Douwe Egbertskoffie.”
„De bijstand was een klap”
„Ik hoef niet rijk, rijk, rijk te worden”, zegt Trifa Zangana (41) uit Roosendaal. „Ik hoef geen burgemeester te zijn. Ik zou alleen willen dat ik niet hoef te denken, voor de maand om is: hoe moet het, het geld is op.”
Zangana werkt tien uur per week bij de post. Daarmee verdient ze niet genoeg om uit de bijstand te raken, waar ze in 2009 in kwam. „Het was een klap voor mij. Ik had nog nooit een uitkering gehad.” Zangana, die uit Irak komt, daar elektrotechniek studeerde en sinds 1997 in Nederland woont, volgde van 1999 tot 2004 een snelcursus catering. Ze werkte vijf jaar als cateraar, maar stopte omdat haar man –nu haar ex-echtgenoot– ziek werd. Werk vinden is moeilijk. Het rare is, zegt Zangana, dat ze heel veel vacatures ziet. „Maar ik krijg geen antwoord als ik solliciteer. Of ze zeggen: We hebben juist iemand anders. Ik ben twee keer naar Rotterdam gereisd, maar hoorde daarna niets. Nu ben ik voorzichtiger. Reizen kost geld. Het rare is: als vrijwilliger heb ik véél te doen. Maar een betaalde baan is moeilijk.”
Ze vindt het terecht dat bijstandsmensen erop worden gewezen dat ze horen te werken. „Alleen zou het wel fijn zijn als ze een beetje letten op iemands vaardigheden. Ik hoorde een ambtenaar eens zeggen: We kijken niet naar diploma’s. Als er een arts in de bijstand raakt, zou hij moeten gaan schoonmaken. Dat vind ik te ver gaan.” Overigens had Zangana nooit problemen met ambtenaren. „Maar als ik werk zoek, doe ik dat niet voor hen. Ik wil graag werken.”
„Ik hou van mensenwerk”
Het dochtertje van Annemarie Mesie (36) uit Roosendaal heet Angel, is 6 jaar en „gaat vóór alles”, zegt Mesie. Mesie is een alleenstaande moeder met een bijstandsuitkering. Haar dochter gaat twee dagen per week naar de naschoolse opvang, zodat Mesie kan werken. Drie dagdelen, dat zou te veel kosten. „Het is ook te veel voor Angel”, zegt Mesie. „Het zijn lange dagen voor haar, als ze tot 18.00 uur bij de opvang is. Ze is maar een kleine meid, hè. Ik voed haar alleen op; daarom wil ik het extra goed doen.”
Mesie heeft twee vrijwilligersbanen en zoekt betaald werk. „Maar ik zit vast aan de schooluren van mijn kind, dat maakt het ingewikkeld. Daarmee kom ik niet aan de uren die nodig zijn om uit de bijstand te komen.” Van thuiszitten wordt Mesie erg ongelukkig, zegt ze. „Ik heb echt om hulp geroepen bij de gemeente. Als je dat niet doet, gebeurt er niks. Omdat ik aan de bel trok, werk ik nu als vrijwilliger in het Veiligheidshuis in Bergen op Zoom. Verder heb ik zelf vrijwilligerswerk op het politiebureau geregeld; mijn vaste dagdelen daar zijn donderdag- en vrijdagochtend. Daar ben ik gastvrouw. Ik vang bijvoorbeeld mensen op die binnenkomen. Dat kan iemand zijn die is beroofd, of met geweld te maken kreeg.” Mesie houdt van „mensenwerk.” „Lastig is dat ik geen diploma heb op dat gebied; voor de banen die ik zoek moet je maatschappelijk werker zijn. Wat ik snap. Een nadeel voor mij is ook dat ik geen netwerk heb hier, voor eventuele oppas. Als je 32 uur kunt werken, word je sneller aangenomen.”