Opinie

Levensbeëindiging

Recent meldden de media de veroordeling van Gerard Schellekens voor het verlenen van hulp bij levensbeëindiging. Schellekens was geen arts en dus is iedere vorm van bijstand bij levensbeëindiging strafbaar. Ook wanneer een arts betrokken is, stelt de euthanasiewetgeving eisen aan hulp bij levensbeëindiging. Deze worden niet door de strafrechter, maar een toetsingscommissie beoordeeld. Strafrechtwetenschapper Rozemond doet hierbij in Nederlands Juristenblad 5 een belangwekkende en ernstige constatering: recente jurisprudentie van de toetsingscommissie laat een hellend vlak zien. Een toetsingscommissie oordeelde namelijk dat de levensbeëindiging van een patiënte met vergevorderde dementie spoorde met de wettelijke zorgvuldigheidseisen.

27 February 2012 11:11Gewijzigd op 14 November 2020 19:35

De betrokken arts was van oordeel dat het ooit op papier gezette verzoek van de dementerende patiënte vrijwillig en weloverwogen was. De consulterend arts oordeelde echter dat de patiënte niet in staat was haar verzoek te herhalen. Ook bij een tweede consulent werd vastgesteld dat ze niet letterlijk kon zeggen dat ze euthanasie wenste, al kon ze wel de woorden dood en dementie herhalen. Doorvragen bracht de patiënte in een staat van ontreddering. Evenwel oordeelde de toetsingscommissie dat de euthanaserend arts zorgvuldig had gehandeld. Aan de eis van ondraaglijk en uitzichtloos lijden was voldaan omdat de vrouw terecht was gekomen in omstandigheden waarvan zij bij gezondheid schriftelijk had verklaard die niet te willen meemaken.

De auteur is zeer kritisch over deze uitspraak. Er is een uitdrukkelijk en ernstig verlangen vereist. Zo niet, dan is er sprake van moord. Je kunt niet uitsluitend afgaan op de vroegere schriftelijke wilsverklaring; het verlangen zal ook actueel moeten zijn. Bij dementie kan het verlangen echter verdwijnen. Er moet dus betekenisvolle communicatie mogelijk zijn om dit verlangen te kunnen vaststellen.

Bovendien heeft de Hoge Raad bepaald dat levensbeëindiging niet is toegestaan wanneer een reëel alternatief om het lijden te verlichten bestaat, of betrokkene dit alternatief wenst of niet. De commissie gaat hieraan voorbij; verpleeghuisopname kan echter als reëel alternatief gelden. Deze euthanasie lijkt derhalve niet gerechtvaardigd, waarmee formeel sprake is van moord.

De conclusie luidt dat de grenzen zijn verschoven; de toetsingscommissie oordeelt ruimer dan de Hoge Raad toelaat en stelt de wil van de patiënt voorop. Een foute ontwikkeling wat de auteur betreft: het zelfbeschikkingsrecht is begrensd. De 
waarde van het leven wordt nog steeds 
door het strafrecht beschermd en de 
plicht van de arts moet gericht zijn op verlichting van lijden, ook bij dementie.

In Nederlands Juristenblad 6 bekritiseert prof. Forder de uitspraak van de Hoge Raad dat de oudste broer geen belanghebbende is in kinderbeschermingszaken omtrent jongere broertjes en zusjes. In deze zaak betrof het pogingen van de oudste broer om een rol te krijgen in de besluitvorming omtrent de uithuisplaatsingen van zijn broertjes en zusjes. De broer wordt immers door de uitkomst van dergelijke procedures in zijn belang getroffen; zijn gezinsleven wordt door uithuisplaatsing beperkt. De auteur wijst erop dat deze uitspraak haaks staat op de inhoud van de mensenrechtenverdragen, Europees en internationaal.

In Nederlands Juristenblad 3 stipt prof. Prins de juridische complicaties rond het Twitteraccount aan naar aanleiding van een Amerikaanse procedure waarbij de werkgever het Twitteraccount van een ex-werknemer met veel volgers opeist. Onder omstandigheden valt te betogen dat het account de werkgever toekomt, maar vanuit de volgers geredeneerd is dat niet logisch. Ook de vraag naar de scheiding tussen privé en werk laat zich gelden. Kortom, met de juridische implicaties van Twitter kan een boek worden gevuld – al blijft het een uitdaging om het in 140 tekens te vatten.

Kantonrechter Boot behandelt in ArbeidsRecht 2011/11 de in de praktijk veelvuldig voorkomende vraag of de werknemer die gedwongen thuiszit terwijl hij niet ziek is, nog wel recht behoudt op zaken zoals een bonus, toeslagen of de bedrijfsauto. Veel werkgevers beperken zich in die situatie tot uitbetaling van het kale loon. De wet bepaalt ook niet meer dan dat: de werknemer die thuiszit vanwege een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werk­gever komt, houdt recht op loon. Wat onder loon valt, wordt echter niet geregeld.

De auteur wijst erop dat de achterliggende gedachte daarbij is dat degene die gedwongen thuiszit geen nadeel behoort te hebben. Dit brengt met zich mee dat hij in beginsel moet ontvangen wat hij anders zou hebben gekregen, onkostenvergoedingen daargelaten. De literatuur rekent doorgaans tot het loon ook de extra’s. Nacht- en ploegentoeslagen en winstdelingen blijven onverkort gelden. Ook een auto die persoonlijk gebruikt wordt, geldt als arbeidsvoorwaarde. Wel bepleit de auteur maatwerk: iemand die weggestuurd wordt vanwege gebrek aan werk, kan geen recht laten gelden op overwerktoeslagen.

Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten. Reageren? focus@refdag.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer