Spreken over blijvende verbondenheid met Israël niet eenvoudig
Een vertoog over verkorenheid, verachting en verbondenheid, zo noemt de priester en publicist Antoine Bodar zijn nieuwste geschrift over de verhouding van de kerk ten opzichte van het Jodendom.
Het is een uitwerking van de lezing die hij heeft gehouden ter gedachtenis aan Abel Jacob Herzberg. Deze Joodse schrijver was een overlevende van het concentratiekamp Bergen-Belsen.
Bodar gaat met Herzberg in gesprek over de geschiedenis van de Jodenvervolging en wat daaruit voor de kerk vandaag te leren is. Waarom noemt hij zijn boekje niet ”Verkoren, veracht en verbonden”? Ik vermoed dat Bodar dat te pretentieus vindt. Eerst moeten christenen grondig onderzoeken wat er is misgegaan in de verhouding met het Joodse volk.
Bodar geeft hiervan een eerlijke belichting, van de tijd van het Nieuwe Testament, via de kerkvaders, tot aan de verschrikking van de Tweede Wereldoorlog. Tegelijk wijst Bodar op een andere lijn door de kerkgeschiedenis: voortdurend werd er opgeroepen tot terughoudendheid ten aanzien van zendingsdwang, met als positief hoogtepunt de uitspraak van de Rooms-Katholieke Kerk in 1965 dat Israël blijvend is verkoren en de Joden niet langer als Godsmoordenaars mogen worden bejegend.
De reactie die Herzberg destijds op deze uitspraken van het Vaticaan gaf, was tekenend: Israël werd naar zijn besef niet echt vrijgesproken, veeleer hadden de Joden gratie gekregen. Voor echte vrijspraak zouden een grondiger onderzoek van de geschiedenis en een nieuwe waardering ervan nodig zijn.
Aan dat onderzoek heeft Bodar in de lezing die Herzbergs naam eert, een bijdrage willen leveren. Hij laat zien dat christenen hier nog niet klaar mee zijn. Hij pleit voor een nieuw besef van verbondenheid met het Joodse volk op grond van Gods verkiezing, zonder voorbij te zien aan de verachting die hun vanuit de kerk ten deel gevallen is.
Hij tekent in dat verband aan dat het in de rooms-katholieke traditie niet mogelijk is dat de kerk om vergeving daarvoor kan vragen. De kerk is niet alleen een zaak van mensen, maar ook het lichaam van Christus; daarbij is zij universeel. Het zou niet passen als dat wat door toedoen van mensen in een deel van de kerk gebeurd is, aan de kerk als geheel zou worden toegeschreven. Niettemin past het christenen wel voluit om vergiffenis te vragen, zoals paus Johannes Paulus II voordeed toen hij in het jaar 2000 bij de Klaagmuur in Jeruzalem bad.
Dat het desondanks een moeilijke zaak blijft om de verbondenheid met het Joodse volk goed te waarderen, is te merken als Bodar spreekt over de staat Israël. Hij onderstreept dat Israël –als volk– de eerstverkorene blijft. Maar als hij die verkiezing in verband met het land brengt, spreekt Bodar liever over de geestelijke bedoeling van die verkiezing dan over de specifieke beloften die er bestonden ten aanzien van het land.
Dit is er naar mijn besef een voorbeeld van, dat het niet zo eenvoudig is voor de kerk om voluit te spreken over een blijvende verbondenheid met Israël. Dat heeft niet alleen te maken met de geschiedenis die tot grote verlegenheid brengt, maar ook met de moeite om de verbondenheid vandaag de dag concreet gestalte te kunnen geven in de complexe situatie waarin het Joodse volk verkeert.
Met grote betrokkenheid op de kerk en op het Joodse volk geschreven, vervalt dit essay niet in korte slogans. Bodar geeft een waardevolle bijdrage aan de doordenking van de verhouding van de kerk met het Joodse volk. Dat volk werd eenmaal verkoren, is vaak veracht, maar Bodar hoopt dat het overdenken zal leiden van beschaamde verlegenheid tot diepere verbondenheid.
De auteur is directeur van het Centrum voor Israëlstudies.
Boekgegevens
”Verkoren en veracht”, door Antoine Bodar; uitg. Balans, Amsterdam, 2011, ISBN 978 94 600 3375 9; 63 blz.; € 6,95.