Vrijheid van onderwijs houdt onderwijs vitaal
Vrijheid van onderwijs houdt het onderwijs vitaal. De politiek doet er daarom verstandig aan ruimte te blijven bieden aan bijzondere scholen, stelt mr. Simon Steen.
SP-leider Roemer maakte vorige week in deze krant stevige kanttekeningen bij het bijzonder onderwijs (RD 11-2). Hij vindt dat bijzondere scholen geen eigen toelatingsbeleid mogen voeren. Ook zegt hij voorstander te zijn van een wettelijke acceptatieplicht van scholen.
De uitspraken van de SP-leider maken duidelijk dat hij weinig opheeft met de vrijheid van onderwijs. Hij zegt weliswaar mensen niets te willen opdringen, maar gaat voorbij aan het feit dat een acceptatieplicht linksom of rechtsom een inperking inhoudt van de vrijheid van onderwijs.
Met zijn standpunt gaat Roemer volledig voorbij aan verschillende uitspraken van de Onderwijsraad. Zo heeft de Onderwijsraad in zijn advies over het initiatief-wetsvoorstel van PvdA-Kamerlid Hamer over een wettelijke acceptatieplicht voor bijzondere scholen vastgesteld dat dit strijdig is met de vrijheid van onderwijs zoals verankerd in artikel 23 van de Grondwet.
De Onderwijsraad constateerde verder, zo stond in hetzelfde advies, dat er met enige regelmaat door Tweede Kamerleden initiatief-wetsvoorstellen worden ingediend die op zijn minst op gespannen voet staan met de grondwettelijk beschermde vrijheid van onderwijs.
Dit laatste was bijvoorbeeld ook het geval met het initiatief-wetsvoorstel van voormalig CDA-Kamerlid Van Dijk. Hij wilde aanvullende eisen voor startende bijzondere scholen. Niet alleen de Onderwijsraad, maar ook de Raad van State heeft zich hier bijzonder kritisch over uitgelaten.
Dit voorval was voor de Tweede Kamer aanleiding om de Onderwijsraad te vragen een advies uit te brengen over de vrijheid van onderwijs met als doel dat er in de nabije toekomst weer sprake kan zijn van een breed gedragen uitleg van dit vrijheidsartikel in de Grondwet. Dit advies wordt binnen een maand verwacht.
Ik vind het een veeg teken dat Roemer dit door hemzelf gevraagde advies niet afwacht. Hij geeft er op voorhand al blijk van negatief te staan tegenover de vrijheid van onderwijs. Het lijkt wel alsof het er niet meer toe doet dat het hier om een van de meest fundamentele vrijheden van burgers gaat. Een vrijheid die op gelijke voet staat met andere grondwettelijke beschermde vrijheden als de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging en vergadering.
Mogelijk komt dit omdat niet-confessionele politieke partijen worstelen met het gegeven dat het confessioneel onderwijs dominant is in een samenleving die sterk is gedeconfessionaliseerd en geseculariseerd. Ruim twee derde van de scholen voor primair en voortgezet onderwijs zijn bijzondere scholen. Deze scholen bestaan voor ongeveer 90 procent uit confessionele scholen, scholen die zijn gebaseerd op een specifieke godsdienstige grondslag.
De bijzondere scholen op algemene grondslag vormen een kleine minderheid. Dit zijn scholen die uitgaan van de gelijkwaardigheid van levensbeschouwingen, op voorwaarde dat er respect is voor de overtuiging van de ander. Veel algemeen bijzondere scholen hebben als grondslag opvoedkundige overtuigingen, die teruggaan op onderwijskundige inzichten ontleend aan pedagogische hervormingsbewegingen.
We doen er goed aan ons te realiseren dat de vrijheid van onderwijs geen afgeleide is van de vrijheid van godsdienst. De vrijheid van onderwijs geeft eerst en vooral ruimte voor zelforganisatie en zelfbestuur. Burgers hebben op grond daarvan het recht om samen een door de overheid bekostigde school in stand te houden uitgaande van een waardegebonden visie op onderwijs. Dat kan een school op godsdienstige grondslag zijn, maar net zo goed een school op levensbeschouwelijke of opvoedkundige grondslag.
De politiek zou er verstandig aan doen om meer ruimte te bieden aan initiatieven voor algemeen bijzondere scholen op opvoedkundige grondslag. Daarmee kan de vrijheid van onderwijs los komen van de historisch verklaarbare gestolde vorm, waarin de bijzondere school op godsdienstige grondslag getalsmatig overheersend is.
Zo neemt de variëteit van het aanbod toe, ontstaat er meer dynamiek in het onderwijs en valt er voor ouders –en laten we de leraren niet vergeten– echt iets te kiezen. Want de vrije schoolkeuze van ouders staat of valt met ruimte voor scholen om zich op eigentijdse en betekenisvolle wijze te kunnen profileren.
Daar past geen acceptatieplicht bij. Voor degene die dat verkiest, is er altijd nog de openbare school met de wettelijke garantie van neutraliteit en open toegankelijkheid.
De auteur is directeur van de Verenigde Bijzondere Scholen (VBS) en voorzitter van de European Council of National Associations of Independent Schools (ECNAIS).