Ab Weegenaar: Een organist moet dienen
Ab Weegenaar kan soms moeilijk kiezen. Loopt hij naar de grote Hinsz of naar het koororgel van Reil? Wordt het de „nobele vrouw” of haar „brutale maatje”? De speelman heeft het uitstekend naar zijn zin in de Kamper Bovenkerk. Hij kan er bijna altijd terecht om te studeren, les te geven en om gasten te ontvangen.
Al snel na zijn komst naar Kampen richtte Weegenaar zich volledig op het organistschap en liet hij zijn stoel bij het Gelders Orkest leeg. Hij begeleidt in de Bovenkerk elke zondag twee diensten, afwisselend van de Bondsgemeente en de confessionele gemeente. Twee keer per maand speelt hij er een jeugddienst. Weegenaar heeft veertig orgelleerlingen onder zijn hoede. „Gelukkig ook jongeren. De aanwas komt vooral uit de reformatorische kerken.” De organist leidt regelmatig groepen rond in de Bovenkerk en ontvangt mensen die graag een keer de toetsen van de vierklaviers Hinsz uit 1743 willen beroeren.
1. Het begeleiden van de gemeentezang bezorgt me nog altijd kippenvel.
„Vaak wel. Stoere psalmzang is het mooist. Er zijn echter ook momenten waarbij ik meer van de gemeente wil horen. Vooral bij liederen die minder voor samenzang geschikt zijn. Overigens weiger ik niet liederen uit Opwekking en andere evangelische liedbundels te spelen. Ook niet als tekst of melodie mij niet aanstaat. Ik ben in dienst van de kerk en in elk vak moet je wel eens dingen doen die je minder leuk vindt.
Naarmate ik ouder word, ervaar ik de kerkdiensten sterker als het hoogtepunt van de week. Het is genieten wanneer 800 mensen zingen als lijsters, wanneer voorspelen lukken. Bij het eerste lied geef ik aan hoe we het gaan doen. Mensen moeten niet op de eerste noot van een regel blijven hangen. Als de samenzang eenmaal loopt, ga ik niet proberen die af te remmen of te versnellen. Vergeet niet dat een organist moet dienen.”
2. Kerkgangers kunnen meer kwaliteitsmuziek aan dan vaak wordt gedacht, maar met eigentijds repertoire doe ik hen geen plezier.
„De samenstellers van jeugddiensten permitteren zich vrijheden. Ik neem dan ook mijn ruimte. Soms kom ik uit bij jazzy voorspelen, dissonanten en aparte registraties. Experimenteren is leuk, want er wordt al zo veel eenvormig geregistreerd. Die aanpak levert ook waardering op.
Gewoonlijk improviseer ik voor en tijdens de dienst. In allerlei stijlen, maar niet lukraak. Meestal maak ik vooraf een frame zonder noten. Improviseren is transpireren én vraagt gedegen kennis van vormen zoals de partita, de fuga en het trio. Improviseren zonder structuur verwordt tot fantaseren. Een akkoord neerleggen en daarna kijken wat er in je opkomt, leidt enkel tot vormloze voorspelen. Voor de dienst speel ik heel zacht. Dat is voor mij een principekwestie, want de kerkgang kent ook een sociaal aspect. Er moet ruimte zijn voor ontmoeting en ik wil onderlinge gesprekken niet verstoren. Voor het uitleidend orgelspel kies ik vaak literatuur. Een stevig Bachwerk of het kloeke openingsdeel uit de Eerste Sonate van Becker. Sommige kerkgangers blijven luisteren tot de slotnoot heeft geklonken.”
3. Ik ben niet snel tevreden. Het derde orgel is écht onmisbaar in de Bovenkerk.
Lachend: „Je bedoelt mijn positief met de Gedekt 8’? Het is in zoverre onmisbaar dat ik het tot voor kort zonder deed. De Bovenkerk is een akoestisch lastige ruimte. Het koor is 27 meter hoog. Polyfone composities –werken waarin allerlei lijnen door elkaar lopen– klinken al snel als een walm. Deze kerk is gebouwd voor het gregoriaans, de eenstemmige, onbegeleide vocale muziek. Een kamerkoor of een instrumentaal ensemble heeft het daarom moeilijk. De voordeligste akoestische plek bevindt zich in de zijbeuk onder de predikantenborden, maar daar staat geen orgel. Een doorsneekistorgel heeft te weinig volume. Ik heb Sicco Steendam daarom de opdracht gegeven om een welluidend instrument te bouwen dat toon houdt en de kerk aan kan. De pijpen kregen dezelfde wijde mensuur –inhoud– als in een kerkorgel.”
4. Orgelmuziek vraagt een vocale aanpak. Niet voor niets is de Vox Humana van het Hinszorgel een van mijn lievelingsregisters.
„Die Vox is inderdaad heel fraai. Evenals de Prestant 8’ van het rugwerk, die door de kerk zingt. De Fluit 4’ uit 1629 van het bovenwerk klinkt ook prachtig.
Het klopt dat je orgelmuziek vocaal moet interpreteren. Ik zing tijdens een les regelmatig passages voor om een leerling te laten ervaren hoe hij een stuk speelt. Ik adviseer leerlingen lid te worden van een goed koor en daarnaast veel naar strijkers te luisteren. Ik had graag cello willen leren spelen, want je kunt zúlke mooie dingen met een strijkstok doen. Dat lukt mij overigens ook met de fagot, die ik als het verlengde van mijn stem beschouw. Het orgel is het enige instrument waarbij een toon nauwelijks valt te beïnvloeden. Accenten zullen daarom gemaakt moeten worden door de lengte van een toon te variëren. Daarbij geldt de retorica als uitgangspunt. Niemand spreekt de woorden in een zin op dezelfde manier uit. Zo moet een organist niet alles klakkeloos los of aan elkaar spelen.”
5. Het orgel heeft meer dan ooit bevlogen ambassadeurs nodig. Mijn voorganger, Willem Hendrik Zwart, bracht het orgel onder de mensen. Dat is ook mijn streven.
„Zwart heeft het orgel gepromoot, wat een grote verdienste van hem is geweest. Een organist van een stadskerk moet niet alleen goed kunnen spelen, maar ook communicatieve vaardigheden bezitten. Als ambassadeur probeer ik gastvrij te zijn. Iedereen is welkom, ook als zijn stijl de mijne niet is. Ik trek wel grenzen. Af en toe moet ik organisten vragen of ze boos op het Hinszorgel zijn, omdat ze op de klavieren slaan. Zo ga je toch niet met een nobele vrouw om?”
6. Een organist die zich tot orgelspelen beperkt, doet zichzelf tekort.
„Ja, dan is hij eenzijdig bezig. Een organist dient zich breed te oriënteren. Als de kaarten voor het Concertgebouw te duur zijn, moet hij naar Radio 4 luisteren. Ik vind het onbegrijpelijk dat iemand de orgelsymfonieën van Vierne en Widor uitvoert zonder zich in orkestsymfonieën te verdiepen. Een organist die Francks orgelkoralen speelt, moet diens symfonie voor orkest kennen.”
7. Een goede organist is niet per definitie een goede dirigent. Daarom ben ik op latere leeftijd koordirectie gaan studeren.
„Scholing is belangrijk. Ik had mijn eerste koor al toen ik 15 was. Toen ik vier jaar later een orkestbaan kreeg, moest ik dit opgeven. Wel volgde ik het bijvak koor- en orkestdirectie op het conservatorium. Toen ik gestopt was als fagottist, bleef ik de twee koren die ik had dirigeren. Nadat ik in 1998 startte met het Bovenkerk Kamerkoor, voelde ik de behoefte me verder te professionaliseren en kwam ik bij de Hogeschool IDE in Gorinchem terecht. Daar bleek dat ik alleen nog de vakken koordirectie en zang moest volgen. Dit heb ik bij Joop Schets en Bas Ramselaar gedaan, een mooie ervaring. Het is sowieso goed om af en toe ergens anders je licht op te steken. Een huisarts schoolt toch ook bij? Ik doe dit bijvoorbeeld bij Stef Tuinstra voor oude Duitse muziek. Toen Charles de Wolff nog leefde bezocht ik hem voor het romantische repertoire.”
8. Ik ben als componist een laatbloeier en vind de tijd nu rijp om met mijn psalmbewerkingen voor de dag te komen.
„Haha, weet je hoe dit is ontstaan? Verschillende leerlingen geven bladmuziek uit bij Cantique in Rijssen. Cor van Dijk van deze uitgeverij merkte eens fijntjes op dat de leermeester achterwege bleef. Uiteindelijk zijn bij hem de psalmen 5, 22 en 52 verschenen. Componeren is leuk, maar kost wel veel tijd. Tot nu schreef ik alles met de hand, maar op dit moment maakt iemand mij wegwijs in een schrijfprogramma op de computer. Ik ben overigens niet van plan jaarlijks met bladmuziek te komen. Ach, het mag allemaal geen naam hebben. Ik zie mijn bewerkingen als gebruiksmuziek die in een behoefte voorziet. En dat is leuk.”
9. Ik kan als ik in de kerk kom studeren moeilijk kiezen. Loop ik naar het hoofd- of naar het koororgel?
„Gasten die een uurtje komen spelen kiezen steevast voor het hoofdorgel. Bij mij is het fiftyfifty. De keus hangt van het repertoire af. De vroege Noord-Duitse barok studeer ik op het koororgel, dat geënt is op de zeventiende eeuw. Dit instrument klinkt brutaler dan de grote Hinsz.”
10. Ik zou graag een paar Bach-cd’s maken.
„Nee, want dat is al zo vaak gedaan. De ene organist denkt nog meer toe te voegen dan de ander. Ik maak liever een cd rond een thema als de onbekende Clavier-Übung van Krebs. Een uitgave moet een verhaal vertellen, evenals een concertprogramma. Ik zal niet snel een hele cd met Bachs orgelwerken draaien. Met de cantates is dat wel het geval. Ze veraangenamen de autoritten.”
In Staccato reageren muzikanten op tien stellingen. Volgende aflevering: zaterdag 17 maart.
Levensloop
De wieg van Ab Weegenaar (1953) stond in Groningen. Hij studeerde fagot aan het Stedelijk Conservatorium in Groningen. In 1974 sloot hij deze studie af met een onderscheiding voor solospel. Aan hetzelfde conservatorium deed hij de orgelstudie bij Wim van Beek. Bij Kees van Eersel volgde hij lessen kerkelijk orgelspel, terwijl hij in Utrecht zijn eerstegraadsbevoegdheid als kerkmusicus behaalde. Hij rondde in 2003 de studie koordirectie af aan de Hogeschool IDE in Gorinchem. Hij was fagottist bij het vroegere Noordelijk Filharmonisch Orkest en het Residentie Orkest en solofagottist bij het Gelders Orkest. Vanwege tijdgebrek beëindigde hij deze werkzaamheden. Als cantor-organist was hij verbonden aan kerken in Zeerijp, Groningen, Eelde, Leidschendam, Arnhem en Wageningen. In 1995 volgde hij Willem Hendrik Zwart op als organist van de Bovenkerk in Kampen. In die functie bespeelt hij het Hinszorgel (1743) en het koororgel van Reil (1999). Sinds begin dit jaar staat in de Bovenkerk een één stem tellend positief dat Steendam in opdracht van Weegenaar bouwde. Weegenaar dirigeert een gemengde koor, een oratoriumkoor en het in 1998 door hem opgerichte Bovenkerk Kamerkoor. Hij heeft veertig orgelleerlingen. De organist maakte diverse cd’s. Op twee cd’s is hij als fagottist te beluisteren, waarbij Klaas Jan Mulder hem op de piano begeleidt.